Op 27 september 1931 schreef ze: 'Gisteravond is v. der Hoek nog even hier geweest, en hij zeide bericht van je gehad te hebben, maar meer zeide hij niet, en we vroegen ook niets. en hij heeft je geschreven Dus hoef ik niets meer te schrijven over de kerkelijke toestand hier want hij zal je van alles daaromtrent geschreven hebben. Laat ik alleen dit nog zeggen er komt wel een beetje roering in, de aanleiding er van is dat Ds. Engelsma van Ierseke bedankt heeft voor de vacature en daarop is een aanklacht ingediend bij het clasikaal bestuur van onzen kerkeraad, en nu zijn ze misschien zelfde oorzaak, er roering komt. Enfin, we zullen maar afwachten. Wat was er toch aan de hand? HET ALGEMEEN REGLEMENT VAN 1816 Bestuur Het bestuur over de kerk. die voortaan de Nederlandsche Hervormde Kerk zou heten, werd bij het algemeen reglement van 1816 opgedragen aan de algemene synode, de provinciale kerkbesturen, de classicale besturen en de kerkenraden, in die volgorde. Het werd een hiërarchisch gestructureerde kerk. De hoogste hiërarch was de koning. Voor het bestuur was artikel 9 van belang. 'De zorg voor de belangen, zoo van het christendom in het algemeen, als van de hervormde kerk in het bijzonder, de handhaving harer leer, de vermeerdering van godsdienstige kennis, de bevordering van christelijke zeden, de bewaring van orde en eendragt, en de aankweeking van liefde voor Koning en Vaderland, moeten steeds het hoofddoel zijn van allen, die in onderscheidene betrekkingen met het kerkelijk bestuur belast zijn. 'l De handhaving van de leer stond wat vreemd tussen burgerlijke en nationale deugden die bevorderd moesten worden. Voor de handhaving van de leer werd geen nadere omschrijving, geen enkele procedure aangegeven, terwijl ten aanzien van het bestuur, de administratie en de financiën en ook het opzicht op de levenswandel zeer zorgvuldig regelingen werden getroffen.2 Beheer Voor het beheer der kerkelijke goederen waren de artikelen 90 en 92 van belang. 'In de administratie der kerk, pastorie, custodie (kosterij Sm) en andere gemeenten-fondsen, en de betrekkingen tusschen derzelver bestuurders en de kerkeraden, wordt door de bepalingen van dit reglement geen verandering gemaakt.En artikel 92: 'Het hien'oren gemeld ministerieel departement zal, na ingenomen te hebben de gedachten van de provinciale kerkbesturen, en na voorafgaande raadpleging met de Staten der provincie, welke zulks betreft, over de onderwerpen in de voorgaande artikelen vermeld, de noodige voordragten doen aan Zijne Majesteit den Koning.''3 Volgens Haitjema ligt in deze artikelen uitgedrukt dat de koning zichzelf als de opperkerkvoogd over de kerkelijke goederen beschouwde, die de eindbeslissing inzake het beheer had te nemen. De koning stelde dan ook in de jaren 1819-1823 de provinciale reglementen op de administratie van de kerkelijke fondsen vast. De plaatselijke kerkvoogdijen kwamen onder toezicht van het Provinciaal College van Toezicht, dat door de koning benoemd werd. De provinciale reglementen op het beheer uit de jaren 1819-1823 werden door de gemeenten van het betrokken Provinciaal ressort aanvaard, en kregen, zo nodig, hun rechtskracht ook 'rebus ipsis et factis'.4 Herzieningen in 1852 en 1866 In 1852 werd het Algemeen Reglement herzien. De hiërarchie kwam van beneden af: de opsomming begon bij de kerkenraden en klom via het classicaal bestuur en het provinciaal 13

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2002 | | pagina 15