SARCOFAGEN UIT WESTKERKE
Jan J.B. Kuipers
VERD WEKEN ZEEUWSE
GEBOUWEN
G. de Jager deed in 1975 op zijn landbouwbedrijf ten westen van Wolphaartsdijk (Zuid-Beveland)
een aardige ontdekking. Bij werkzaamheden op het land trof hij bakstenen funderingen aan en delen
van fraai versierde stenen platen. Deksels van sarcofagen (stenen doodkisten) waren dat, die uit de
oudste periode van het verdronken dorp Westkerke of Westerland stamden. Dat het hier om dit
verdwenen dorp ging was meteen duidelijk. De Jagers boerderij heette niet voor niets het hof van
Westkerke. En de schoolmeester en historieschrijver J. van der Baan schreef al in 1866 dat in de
huidige 'Westerlandsche polder, bij de hofstede benoorden het haventje de Kulk' een stuk grond lag
waar men overal oude fundamenten en ook doodkisten had aangetroffen.
Westkerke was één van de dorpen die in Zeeland ontstonden tijdens de massale parochiestichtingen
tussen ongeveer 1150 en 1250. Die hielden verband met de twaalfde-eeuwse bevolkingsexlosie in
West-Europa. In Zeeland bracht deze ook tal van bedijkingsprojecten en de vorming van
ambachtsheerlijkheden op gang.
Westkerke, Sabbinge en Oostkerke (hersticht als Wolphaartsdijk) vormden het eiland
Wolphaartsdijk. De naam Wolphaartsdijk wordt al in 1147 vermeld. Het moet een eiland met
patente dijken zijn geweest: bij de overstromingen van 1287/1288 was het een van de weinige
Zeeuwse gebieden die droog bleven. Maar Westkerke of Westerland was toch geen lang leven
beschoren. In 1331 werden werken uitgevoerd aan een hoofd te Muiden (bij De Piet), aan de
sluisdijk van Westkerke en aan de dijk van een zekere Schottenpolder. Hieruit blijkt dat er omtrent
1330 een behoorlijke vloed moet zijn geweest, die echter in geen enkele kroniek wordt vermeld.
Deze 'spookvloed' bleek alleen uit het herstel van de overstromingsschade in 1331, dat wél in de
bronnen wordt genoemd.
Een grote vloed in november 1377 betekende het einde voor Westkerke én voor het kasteel van
Muiden. De herdijkingen Westerlandpolder (1665) en Westkerkepolder (1698) herinneren aan het
oude Westkerke; de resten van het dorp liggen in de Westerlandpolder.
Vergeten graven
Na de melding van de heer De Jager in 1975 werd de Rijksdienst voor het Oudheidkundig
Bodemonderzoek ingeschakeld. Namens de dienst kwamen L.J. Abelmann en B. Oele ter plekke
onderzoek verrichten. De eerste was gemeentearchivaris en museumdirecteur te Goes, de tweede
assistent-provinciaal archeoloog.
Uiteindelijk werden funderingsresten van de kerk, zerken, sarcofaagdelen en begravingsresten
blootgelegd. De bakstenen funderingen bevonden zich op veertig tot zestig centimeter onder het
maaiveld. De drie aangetroffen hardstenen sarcofaagdeksels, met versieringen in de vorm van
bladmotieven en cirkels, dateerden waarschijnlijk al uit omstreeks 1150, stelden de onderzoekers
vast. De deksels werden in 1978 naar het Museum voor Zuid- en Noord-Beveland overgebracht.
Enkele bewerkte zijgedeelten van sarcofagen waren van rode (Wezer) zandsteen. Van één van de
26