de 16de eeuw stierf de helft van Zierikzee, de steden Middelburg en Zierikzee ondergingen een langdurige Spaanse belegering waar honger en ellende de mensen aan de rand van de wanhoop bracht en kort daarna brak ook weer de pest uit; in 1585 zien wij opnieuw uit Vlaanderen de zieken komen en de Zeeuwse wateren oversteken. Dit keer hield het water de ziekte niet tegen. De gasthuizen raakten overspoeld met stervende, uit mond en neus bloedende zieken. En tot overmaat van ramp werd Vlaanderen krijgstoneel in de Tachtigjarige Oorlog. De gewonden werden eerst te velde behandeld en daarna op platte schuiten over water naar gasthuizen gezonden. Alleen gasthuizen aan het water - havensteden - kwamen in aanmerking. Middelburg, Vlissingen, Veere, Zierikzee, Goes en Tholen kregen de eerste stroom, daarna gingen ze verder naar Dordrecht en andere Hollandse steden, die allemaal steen en been klaagden dat ze als stad aan het water zoveel gewonden kregen te verwerken. Dordrecht vond het geen stijl dat het als eerste Hollandse stad na Zeeland de grootste rest moest opvangen. Dan kan men nagaan hoe het in Zeeland was gesteld. De Zierikzeese humanist en arts Lieven Lemnius zat precies op het breukvlak van de tijden. Zijn oude, brede kennis werd vermengd met nieuwe ervaringen die hij in het zwaar bezochte Schouwen opdeed. Dit keer betekende de ligging aan het water een enorme stroom extra opnames. Dat kon slecht uitpakken - soldaten waren de moeilijkste patiënten; rouwdouwers, grof, onhandelbaar, met uiterst pijnlijke schot- en brandwonden, vaak ook met scheurbuik door de slechte voeding, met bevriezingsverschijnselen door het slechte onderdak, vaak met geen draad aan het lijf. En in hun kielzog kwamen de vrouwen, even arme sloebers als de soldaten, met zuigelingen, met zieke kinderen, ondervoed en verwaarloosd. Maar deze stroom ellendige mensen kon ook een uitdaging betekenen. Dat is in Zeeland zeker zo opgepakt. Medici kwamen tot grote hoogte in hun kunst van het amputeren, in een betere anatomische kennis, behandeling van brandwonden met bijenwas, behandeling van bevroren ledematen (veel voorgekomen in de winter van 16013, tijdens het beleg van Oostende, en in 1604) en diverse gasthuizen maakten een enorme groei door, die daarna zijn vruchten afwierp voor de capaciteit en de behandelingsmogelijkheden in de 17de eeuw. In Zeeland hadden de artsen veel met scheurbuik te maken, grotendeels omdat die ziekte uiteraard veel voorkwam op de schepen en de chirurgijns vanuit de kamer Zeeland van de VOC die zieken onder hun hoede kregen. Ook bij de soldaten kwam die ziekte veel voor. Veel Zeeuwse artsen hebben dan ook over deze ziekte geschreven: de 18de-eeuwse Zeeuwse medici Gallandat en Paulus de Wind hebben zich dan ook ingezet om de voeding op de schepen te verbeteren. Ook Maquet beschreef in zijn Geneeskundige plaatsbeschrijving van Zierikzee (1779) het voorkomen van scheurbuik onder de inwoners van Schouwen. Hij weet de ziekte aan de zoute uitwasemingen van de zee, het zoute voedsel en de vochtige dampkring. Hij signaleerde bij veel bewoners van Schouwen het bederf van tandvlees en het uitvallen van de tanden, de blauwe vlekken op armen en benen, zweren en grote vermoeidheid. Weliswaar zag hij niet die extreme vorm van scheurbuik zoals men die wel op de vloot aantrof, maar toch rekende hij scheurbuik, naast jicht en tering en ook koorts en met name de derdedaagse koorts tot de vaste ziekten die men jaarlijks in bepaalde jaargetijden weer kon verwachten. De gasthuismeesters kregen de kunst van het innen van vergoedingen goed in de ZOEKTOCHT NAAR DE ZEEUWSE ZIEKENZORG VAN VROEGER 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2003 | | pagina 11