Veere ca. 1625
van de kinderen van Karei Constant, te betalen bij hun huwelijk. In deze schuldbrief werd
vastgelegd dat Jacob Jacobsen niets behoefde te betalen als alle kinderen van Karei Constant
ongetrouwd bleven. De tweede keet kreeg hij voor een bedrag van vijftig pond Vlaams, waarvoor
hij een hypotheek afsloot bij zijn vader, die hij in jaarlijkse termijnen van zeven pond Vlaams
beloofde af te betalen. Vermoedelijk heeft Jacob Jacobssen in deze keten een zeepziederij
gevestigd, die in 1576 reeds is verdwenen.
In het kohier van de dubbele honderdste penning over het jaar 1604 lezen we dat de keet van de
olieslager Adriaen Matthijssen, die inmiddels was overleden, in het jaar 1600 was verbouwd tot een
zeeperie. In 1608 is dit bedrijf van Castoffel Jacobs. Deze zeepfabriek heeft slechts een tiental jaren
bestaan.
In het reeds eerder aangehaalde rekest van Comelis Danckaert. dat hierna besproken zal worden, is
er sprake van een zeepziederij op de plaats waar in 1614 het huis stond van Wouter van Merrivoorde
(eigenaar van de lijnbaan 'De Rijsende Zon'), eveneens aan de noordzijde van de haven. Mogelijk
wordt hiermee de zeepziederij van Castoffel Jacobs bedoeld. Volgens hetzelfde rekest zou ook ene
Hans Putman hier een zeepziederij hebben gesticht, die kort erna naar Middelburg is verhuisd.
J.H. Midavaine, november 2001.
Het rekest van Cornelis Danckaert
In het voorjaar van 1614 diende Comelis Danckaert een rekest in bij het stadsbestuur met het
verzoek een zeepziederij te mogen stichten in het huis achter de woning van zijn schoonmoeder
Tanneke Lampsins, wed. van Comelis Velters. Zodra dit bericht in Veere bekend was geworden,
werden er bij het college van Burgemeesters en Schepenen een tweetal bezwaarschriften ingediend.
Het eerste bezwaarschrift was gestuurd door een aantal buurtbewoners, zowel van de noordzijde als
de zuidzijde van de haven. Ze waren bang dat ze erg veel overlast zouden ondervinden van de stank
14