en vuiligheid die de zeepziederij met zich mee zou brengen. Het tweede bezwaarschrift werd
ingediend door een aantal middenstanders, die aan de Kaai en in de rij met de dubbelhuizen
tegenover de Markt hun nering dreven. Zij waren eveneens bevreesd voor overlast en meenden dat
de klandizie van hun winkels er op achteruit zou gaan. Bovendien vonden ze de locatie niet geschikt
voor een dergelijke fabriek, omdat de havenmond een van de markantste plekken van Veere was.
Ze vroegen Burgemeesters en Schepenen dan ook of de zeeperie aan de rand of even buiten de stad
gebouwd kon worden. Tot de ondertekenaars behoorde de bekende schrijver Adriaen Valerius, die
op de hoek van de Kaai en de Kraanstraat woonde.
Cornelis Danckaert verweerde zich in een brief door erop te wijzen, dat er reeds eerder
vergunningen waren afgegeven voor de bouw van zeepziederijen aan de noordzijde van de haven.
Met een aantal voorbeelden uit het centrum van Amsterdam en Middelburg trachtte hij aan te tonen,
dat er in die steden geen sprake was van overlast van dit soort bedrijven. Tevens pleitte hij ervoor,
dat Veere een tweede zeepziederij zou moeten krijgen, omdat anders een deel van de Schotten en
de Veerse ingezetenen hun zeep van buiten de stad zouden moeten gaan halen. De komst van zijn
bedrijf zou de economie, die volgens hem op dat moment op een laag pitje stond, weer enigszins
doen opbloeien. En als laatste argument droeg hij aan, dat hij pas getrouwd was en dolgraag een
ambacht wilde uitoefenen om voor het jonge gezin een huis te kunnen kopen. Op 28 april 1614 ging
de magistraat akkoord met zijn aanvraag en mocht hij de zeepziederij stichten op de door hem
uitgekozen plaats. Twee maanden later kreeg hij van het stadsbestuur vergunning om een strook van
ongeveer 1.20 m. over de lengte van de breedte van het erf van het pakhuis van Cornelis Velters te
gebruiken, waarschijnlijk voor de aan- en afvoer van de producten. Hiervoor was hij de stad een
jaarlijkse accijns verschuldigd van tien stuivers. Deze zeepziederij zou later de naam 'Het
Klaverblad' krijgen en ze heeft tot ca. 1810 bestaan.
Het Klaverblad
De zeepfabriek van Cornelis Danckaert aan de noordzijde van de haven ging aanvankelijk over van
vader op zoon. Hieraan kwam een einde op 22 augustus 1683 toen Bastaen Geeraerts het bedrijf
overnam. De volgende eigenaren waren zijn dochter Tanneken Geeraerts (ca. 1715 - 1735) en haar
zoon Paulus Meyn (13.10.1735 - 20.5.1770). Intussen droeg de fabriek de naam 'Zeepziederij het
Klaverblad'.3
Uit de notulen van het stadsbestuur van 16 maart 1737 weten we, dat de fabriek telkens voor een
periode van 20 jaar octrooi werd verleend en dat er dientengevolge geen andere zeepziederijen in
Veere gevestigd mochten worden. Behalve de eigenlijke werkplaats behoorden tot de fabriek de
twee ernaast gelegen pakhuizen en een stal in de Stadhuisstraat. Het bedrijf was rondom omgeven
door de openbare weg. Bij de zeepziederij stond ook een kuiperij, waar de vaten werden gemaakt
waarin de zeep werd afgeleverd. De meest gangbare maat was de kwart ton. Rond 1780 kostte deze
gevuld met zeep 10,55. Dankzij de bewaard gebleven administratie van de fabriek over de jaren
1770-1785 weten we dat het bedrijf in 1770 twee man vast personeel in dienst had, terwijl in drukke
perioden een derde knecht werd ingezet. In 1771 werkten er vier man in de zeepfabriek, met een
enkele keer een losse arbeider en tien jaar later had de zeepziederij vijf werknemers in dienst.4 Het
bedrijf bezat ook een paard, dat in oktober 1770 te oud was om nog dienst te kunnen doen. Op 20
oktober 1770 werd het beest door de knecht Pieter voor twee stuivers en dertien penningen verkocht
en uit de rekeningen blijkt dat er geen nieuw paard voor in de plaats werd aangeschaft. Tevens
liepen er op het terrein enkele katten rond, waarvoor op 21 juli 1770 op kosten van de zaak voor 48
cent melk en brood werd gekocht. In latere jaarrekingen werden deze posten niet meer opgevoerd.
Waarschijnlijk hield men ze om het terrein vrij van ongedierte te houden.
15