Grote schulden
Op 12 mei 1770 overleed Paulus Meyn en enkele dagen later werd hij in de Grote Kerk begraven.
Behalve eigenaar van de zeepfabriek was hij schepen en raad van Veere geweest. Al snel na zijn
dood werd het zijn vrouw duidelijk, dat de erfenis zwaar met schulden was belast. Dit was de reden,
dat zij op 20 mei notaris Jan Swerius Halffman schriftelijk liet vastleggen, dat ze nog enige tijd
wilde hebben om te overwegen of zij de erfenis van haar man wel of niet wilde aanvaarden, zonder
meteen afstand te doen. Uiteindelijk deed ze een maand later, op 15 juni 1770, ten overstaan van
dezelfde notaris toch afstand ervan. Ze wilde alleen haar kleren, een bed en enige meubelen houden.
Zo'n 30 schuldeisers waren opgeroepen en ondertekenden de akte, waarin werd vastgelegd, dat de
zeepziederij met bijbehorende kuiperswinkel en stallen openbaar verkocht zou worden. Om het
bedrijf tot de verkoop draaiende te houden werd een commissie in het leven geroepen bestaande uit
de heren Bastiaan Nebbens, Anthony de Paauw, Pieter de Bruyn en Isaak Roblijn. Pieter de Bruyn
was de enige van het gezelschap die in Middelburg woonde, terwijl de 46-jarige Anthony de Paauw
getrouwd was met Tanneken Meyn, dochter van de overleden Paulus Meyn.
Zowel op 19 september als op 16 november 1770 heeft men tevergeefs geprobeerd om op de
Campveerse Toren de zeepziederij openbaar te verkopen. Omdat men hierin niet was geslaagd,
werd drie dagen na de laatste poging de 'Sociëteit zeepfabriecq het Claverblad' opgericht, waarin
aanvankelijk het volgende vijftal aandeelhouders participeerden: Bastiaan Nebbens, Anthony de
Paauw, Jacobus Blommaert. Huybregt Blommaert en Isaak Roblijn. Directeur werd Anthony de
Paauw, die het grootste aandeel in de onderneming had en Isaak Roblijn werd tot administrateur
benoemd. In de administratie van de zeepfabriek lezen we dat op 5 december 1770 Anthony de
Paauw 10.800, had betaald wegens de koop van de zeepziederij en de ingrediënten. Op 26
januari 1771 betaalde hij nog een bedrag van 1096,10 en tot slot een maand later 148,15
eveneens wegens de overname van de zeepziederij. Ook de hofstede Bomdal aan de Veerseweg,
een tweetal pakhuizen en een woonhuis uit de bezittingen van Paulus Meyn werden verkocht,
evenals het meubilair, goud en zilver. De opbrengsten werden gebruikt om de schuldeisers te
betalen. Dit gebeurde nadat ze de bewijsstukken hadden overgelegd op een bijeenkomst die op 20
mei 1772 door de aandeelhouders in de Campveerse Toren was belegd.
Voor de wind
Gezien de verkopen uit de nagelaten boedel van Paulus Meyn maakte het bedrijf in het jaar 1771
een forse winst van 3175,45. In de daarop volgende jaren, waarin men de schuldeisers uitbetaalde,
leed de zeepziederij aanzienlijke verliezen met een piek van 2320,69 in het jaar 1774.5 Ook werd
er verlies geleden in 1784. Na 1774 bleef het voor de wind gaan en hoefde men de jaaroverzichten
niet meer met een nadelig saldo af te sluiten. Grote winsten werden behaald in de jaren 1775, 1776
en 1780. In 1781 boekte men met een winst van 7144,76 een record. De grootste omzet bereikte
men in het jaar 1777, toen men ongeveer 56.000 aan inkomsten noteerde, het slechtste jaar qua
verkopen was 1773, toen er slechts iets meer dan vijfendertig duizend gulden binnen kwam. Uit de
bewaard gebleven jaarverslagen weten we dat het merendeel van de zeep werd afgezet in
Middelburg en Vlissingen. Veere kwam op de tweede plaats en een klein gedeelte werd buiten het
eiland Walcheren verkocht. Omgerekend naar hele vaten werden er in de jaren 1770 - 1785
gemiddeld jaarlijks zo'n 800 tonnen zeep verkocht.
Het einde van de zeepfabriek
Na het overlijden van Anthony de Paauw op 26 april 1798, die toen een vierde portie in de
zeepziederij bezat, ging zijn deel bij testament van 15 april 1795 over naar zijn kleinzoons Frisolin
Anthony Schmidt en Gabriel Cornelis Schmidt. Op 19 februari 1799 werd ten overstaan van notaris
Jan Swerius Halffman vastgelegd, dat de zeepfabriek zou komen staan op naam van de firma
16