ZEEUWSE SJIBBOLETS:
KIEK, KIEK, EEN KACHELTJE OP DE DIEK
Pau Heerschap en Veronique De Tier
Waarom kennen heel wat niet-Zeeuwen het Zeeuwse zinnetje Kiek, kiek, een kacheltje op de diekl
Omdat het een sjibboletzinnetje is dat gebruikt wordt om het dialect van de Zeeuwen 'vriendelijk'
te bespotten. Sjibbolets zijn woorden of uitdrukkingen waaraan iemands taal of dialect gemakkelijk
te herkennen is. En kacheltje is zo'n sjibboletwoord, omdat het in de betekenis van veulen in
Nederland alleen bekend is in Zeeland.
Het Hebreeuwse woord sjibboleth, dat oorspronkelijk 'korenaar' betekent, komt uit het Boek
Richteren (12:1-15): twee Semitische stammen, de Efraïmieten en de Gileadieten, voerden strijd.
De laatsten lieten na hun overwinning de vluchtende Efraïmieten bij de overtocht van de Jordaan
het woord sjibboleth nazeggen. Als ze het woord niet met de correcte sj-klank uitspraken, werden
ze gedood. Dat men iemand 'aan taal herkent' is dus al eeuwen oud. We kennen iets recentere
voorbeelden als het Vlaamse schild en vriend uit 1302 en het Nederlandse Scheveningen uit de
Tweede Wereldoorlog.
De meeste sjibbolets of spotzinnetjes geven - dat is af te leiden uit het uitgebreide materiaal dat
voor het zevende Dialectenboek* is verzameld - blijk van een goed bewustzijn van taal- of
dialectverschil in de nabije omgeving. Het zijn meestal kleine, maar opvallende, taalverschillen die
aanleiding geven tot sjibboletvorming.
In Aan taal herkend. Het bewustzijn van dialectverschil is voor alle provincies in het Nederlandse
taalgebied materiaal verzameld over dergelijke spotzinnetjes. In wat volgt laten wij u kennismaken
met de Zeeuwse sjibbolets die via diverse media (o.a. de PZC en een vragenlijst in Néhalennid) en
via ouder materiaal (een vragenlijst van het Meertens Instituut in Amsterdam uit 1947) zijn
bijeengebracht.
Wat wordt bespot?
Uit dat verzamelde materiaal blijkt heel duidelijk dat de meeste spotzinnetjes focussen op de
afwijkende uitspraak. Een beperkt aantal hekelt afwijkende woordenschat, maar meestal in
combinatie met uitspraak. Minder frequent zijn spotzinnetjes waarin woordvorming en
grammaticale elementen aan bod komen.
Dat uitspraak het meest op de korrel genomen wordt is normaal: het is immers het meest opvallende
kenmerk, men hoort onmiddellijk welke klanken in bepaalde dialecten afwijken van het eigen
dialect. En dat kleine verschil is net genoeg om de nabije buurman er even op te wijzen dat hij net
een beetje anders is.
Soms is dat verschil heel subtiel en neemt een buitenstaander het niet eens waar. Als men in
Ouddorp bijvoorbeeld de zin Ik hè piene in m'n hood in last van m'n beenen (Ik heb pijn in mijn
hoofd en last van mijn benen) zegt, weet iedereen die in het naburige Goedereede te plaatsen, want
in Ouddorp zegt men hóöd en bêênen, met een gediftongeerde uitspraak.
Die van Overflakkee bespotten die van Goeree met Gód je weig, of ik slóó je weig (ga je weg of ik
sla je weg) en die van Goeree spotten dan weer terug: Gae je weg, ofbluufje stae? (ga je weg of
blijf je staan). Flakkeeënaars zeggen ook haon, maon en kousebaon (handen, manden en
kousebanden) om de uitspraak van die door de Goereeërs gebruikte woorden belachelijk te maken.
Die van Goeree steken dan weer de draak met de nasale klanken in hangden, tangden en
kousebangden (handen, tanden en kousebanden) van Dirksland en Herkingen.
29