vereende krachten betrekkelijk gemakkelijk bereikt worden, wat één niet zou vermogen. En zoo zou de termijn om in 1925 te verschijnen, dus vóór Augustus persklaar te zijn, misschien nog worden behouden; als we Dr. Kooymans (K. Kooiman) mèt U, of Dr. Unger mèt U als auteurs op het titelblad mochten vermelden; of alle drie tezamen. Wat geeft het, als de menschen merken, dat er velen de handen ineen hebben moeten slaan, om hun iets moois en nuttigs aan te bieden? Zoo wordt het bovendien voor elk maar een betrekkelijk klein karweitje. En de onderlinge samenhang is toch in een bloemlezing altijd betrekkelijk gering'. Aan het slot van de brief de wens: 'Zalig Oud en Nieuw Jaar alvast Jac. van Ginneken'. Op 2 oktober 1925 zendt Van Ginneken de Zeeuwse dialectstukken terug met een overdruk van de aankondiging van de hele onderneming. 'Het Zeeuwsch van de oudste tijden tot heden', van dr. Ghijsen staat als derde in de reeks 'De Nederlandsche dialecten in den loop der eeuwen' genoteerd. Alleen het eerste deel van de hand van dr. J. Jacobs: Het West-Vlaamsch van de oudste tijden tot heden, is verschenen. Op 9 maart 1927 schrijft Jozef Jacobs, bestuurder van O.L.Vrouwcollege en werkend lid der Koninklijke Vlaamsche Academie aan mevrouw Ghijsen: 'Juffrouw, Prof. Jac. van Ginneken sprak steeds met veel lof over Uw werk. Nu ik mijn eerste werk achter den rug heb, weet ik wat inspanning het opstellen van een historische dialect-bloemlezing vergt!' Uit de nagelaten papieren van dr. Ghijsen bleek mij met hoeveel ijver zij tekstmateriaal van de vroege middeleeuwen tot de 19de eeuw heeft verzameld. Van Ginneken liet niet af. In een brief van 8 november 1928 schrijft hij of zij Mansion: Gentsche naamkunde, wel heeft gebruikt. 'Verder hoorde ik dezer dagen dat bij Prof. de Vooys te Utrecht iemand een dissertatie voorbereidt over de Zeeuwsche literatuur vóór 1625. Ik heb nu van morgen aan Collega de Vooys geschreven, of hij, bedoelden leerling met U in correspondentie zou willen brengen. Zijn werk ligt meer in 't litteraire; het Uwe meer in 't taalkundige. En daarom kunt U, dunkt me, van elkander profiteren', Die iemand is drs. P. J. Meertens, wiens dissertatie in 1943 verschijnt. Dit werk waarop hij cum laude is gepromoveerd, is een bron die zeer veel wordt geraadpleegd. Rika Ghijsen ging steeds meer bezwaren zien in de werkwijze van Van Ginneken. Zij kende, zoals gezegd, op dat moment nog te weinig van het Zeeuwse dialect om het in oudere teksten te ontdekken. 'Ik opperde mijn bezwaren aan Van Ginneken en tegelijk, merkte ik wel, dat deze door anderen werden gedeeld. De oude prof. Vercouillie, die ik nog al eens sprak, had veel kritiek op het eerste deel van de reeks en raadde mij de uiterste voorzichtigheid, wat ik geheel met hem eens was,' De laatste brief van Van Ginneken, die ik kon vinden is van 21 februari 1929, midden in de besprekingen om de Zeeuwse dialectvereniging een goede basis te geven. Hij schrijft daarin, 'Wanneer denkt U zoo wat klaar te zijn met een en ander? Dat ik tijdig Wolters waarschuw, om met den druk te beginnen?' Kort noteert Rika Ghijsen: 'De uitgave is per slot niet doorgegaan'. Bewustwording van het Zeeuws besef Het voordeel van het werk aan het plan Van Ginneken was het ontstaan van een aantal belangrijke relaties die later het Woordenboek der Zeeuwse Dialecten van belangrijk materiaal gingen voorzien. Onder hen was D.A. Poldermans, hoofd der school te 's-Gravenpolder. Poldermans was bekend geworden als dichter van het Zeeuwse volkslied, op muziek gezet door Jan Morks en uitgegeven in 1919 toen er in Zeeland fel verzet rees tegen de door sommige Belgische kringen beraamde plannen tot annexatie van Zeeuwsch-Vlaanderen. De Kok heeft in het Zeeuws Tijdschrift onder de titel 'Geen dierder plek voor ons op aard...' hieraan een belangrijke beschouwing gewijd. 'Zo heeft in bewogen jaren Zeeland een lied gekregen, dat wanneer het door Zeeuwen werd en wordt gezongen, hen een binding gaf en geeft met de andere bewoners uit het Scheldebekken. Ongetwijfeld heeft deze gewestelijke zang mede een rol gespeeld - en speelt het nog - een rol bij de bewustwording van het Zeeuws besef.' De oprichting van de Zeeuwsche Vereeniging voor Dialectonderzoek in 1928 was ook geen feit op zichzelf. De leus 'Wat het water heeft gescheiden, zal de taal 7

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2004 | | pagina 11