Een tweede misopvatting bij verschillende dialectsprekers is dat een taal van bovenaf centraal (nationaal) geregeld dient te worden. Als je bijvoorbeeld een willekeurig iemand vraagt van wie de (Nederlandse) taal is, dan blijft het meestal een ogenblikje stil. Men is nogal onzeker om direct te antwoorden. Na enig nadenkwerk volgt dan meestal: 'Ja, maar eh... van onszelf, natuurlijk'. Dit antwoord is eigenlijk vanzelfsprekend, maar blijkbaar toch niet helemaal. Want de meeste mensen moeten er echt enkele seconden of langer over nadenken: kan het misschien de Nederlandse staat zijn'? Of de Nederlandse Taalunie? Of de minister van Binnenlandse zaken? Na een poosje komt men uiteindelijk tot de conclusie dat dit te gek zou zijn voor woorden. De hele vraagstelling is eigenlijk belachelijk, het is bijna net alsof je zou vragen wie de eigenaar van de Nederlandse cultuur is of wie de eigenaar is van het Nederlandse seksleven. Niemand kan een taal bezitten, zelfs niet één enkel woord. Men kan een woord of naam wel, ter bescherming, als merk of domein laten registreren, maar dat gaat net zo lang goed tot dat woord in de taalontwikkeling een meer algemene betekenis krijgt. Woorden zoals 'Luxaflex', 'Maggiblokje', 'Kwatta' en 'Jeep' waren in het begin merknamen, maar zijn nu synoniemen voor jaloezieën, bouillonblokje, chocolade en terreinauto. Deze woorden worden nu zo algemeen gebruikt, dat niemand er nog een claim op kan leggen. Ook kan niemand iemand verbieden om een bepaald woord te gebruiken. Wie het merk 'Pokémon' bezit, kan echt niet verbieden dat iemand dit woord als vloek gebruikt. De taal heeft dus geen eigenaar. Er is geen overheid of instantie die de taal in eigendom heeft, omdat wij de taal met z'n allen collectief bezitten. Maar als je een willekeurig iemand vraagt wie er nou eigenlijk over een taal gaat, dan zie je toch wel behoorlijk wat twijfel ontstaan bij een aantal mensen. Er worden vaak verschillende instanties opgenoemd, zoals het Ministerie van Onderwijs, de redactie van de Dikke van Dale, de Nederlandse Taalunie, etc. Maar als je ook hier wat dieper over nadenkt, vraag je je af hoe zo'n instantie over een taal zou kunnen gaan. Hoe zou een van deze instanties de regels moeten handhaven zodat de mensen volgens de voorgeschreven regels/wetten praten en schrijven? Deze antwoorden zijn eigenlijk absurd. Taalpolitie Wat zou een instantie die over de taal gaat moeten doen als er mensen zijn die tegen de regels zondigen? Moet de taalpolitie ingrijpen als mensen dulve zeggen in plaats van sloot? Het is vanzelfsprekend dat niemand over een taal kan gaan, maar toch zijn er velen die dat graag zouden willen doen. Dit zijn zeker niet de auteurs van woordenboeken, want zij kennen hun taak: zij beschrijven de taal zoals die gesproken en aangetroffen wordt en proberen niet normerend voor te schrijven hoe de taal zou moeten zijn. De Nederlandse Taalunie kan alleen maar goede raad geven, iemand die deze raad niet wil opvolgen, kan hem volledig aan zijn laars lappen. Nochtans zijn er velen die over een taal willen beslissen. Het lijkt in de menselijke natuur te liggen om een beetje de betweter uit te hangen. Net zoals er bij het wielrennen een heleboel ploegleiders die precies weten hoe de koers gereden zou moeten worden, langs de kant staan te kijken, zijn er in Nederland duizenden taalpolitieagenten die in hun omgeving de wet en orde willen handhaven. Het probleem is - net als bij het wielrennen - dat er duizenden meningen kunnen bestaan over wat goed of fout is. En wat goed of fout is in het taalgebruik heeft veel te maken met taalgevoel en smaak, plaats, sociale omstandigheden etc. Er is zelden aanleiding om zich werkelijk te bemoeien met het taalgebruik van een ander. Eigenlijk is er maar één uitzondering, nl. als de spreker zich niet begrijpelijk kan maken. In een gesprek staat het communiceren met elkaar immers voorop. Het kan nuttig zijn om zich te realiseren dat de taal zich duizenden jaren uitstekend gered heeft zonder allerlei instanties en dat de mens op eigen houtje alle voorkomende grammaticale systemen heeft ontwikkeld en alle mogelijke spitsvondige woorden heeft bedacht zonder iemand om 51

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2004 | | pagina 55