permissie te vragen of advies in te winnen. Ondanks het feit dat de taal fundamenteel een levendig
en dus een veranderlijk iets is, zien wij de taal tegenwoordig vaak als rigide, als iets wat gestuurd
moet worden door regeltjes en wetten. In de moderne tijd en in een cultuur met een voorliefde voor
normen en structuren, heeft de schrijftaal (het Standaardnederlands) in de loop van de laatste
tweehonderd jaar een veel hogere status gekregen dan de spreektaal. En de vraag is of dit terecht is.
Als je met iemand praat is het verbale slechts een deel van de boodschap die men over probeert te
brengen. Men communiceert ook met gebaren, lichaamshouding, gezichtsuitdrukkingen, hard of
zachtjes spreken, intonatie, pauzes, benadrukken van bepaalde woorden, toonhoogte; ja, zelfs door
soms niets te zeggen kan men in boekdelen spreken. Bijna niets van dit alles is weer te geven in de
schrijftaal. Van de genoemde uitingen resteert er in de schrijftaal uiteindelijk slechts een handjevol
schrijftekens. Een punt betekent een langere pauze, een komma een kortere, een uitroepteken een
extra nadruk op een zin enz.
Moeten er dan geen regels zijn? Natuurlijk moeten die er zijn, maar deze regels zijn in eerste
instantie opgezet voor de schrijftaal en niet voor de spreektaal. Als je de regels van de schrijftaal
gaat toepassen op de spreektaal, dan wordt deze stijf, houterig, vreemd, gekunsteld, ja, soms
volledig onbegrijpelijk; net als de televisiespeeches van president Bush die hij van zijn autoquing
apparaat voorleest, om maar eens een voorbeeld te noemen. De spreektaal en de schrijftaal zijn
gelijkwaardig, maar ze hebben elk een andere functie.
Door het uitspreken van één enkel woord is men in staat om verschillende gevoelens op te roepen
afhankelijk van de manier van zeggen, zoals vreugde, verdriet, ironie, liefde, afstand, verachting,
bewondering, verlangen etc. Al deze nuances kunnen we niet uitdrukken als we schrijven. Daarom
is een gesproken woord in je eigen dialect iets wat heel snel gevoelens, associaties en herinneringen
te voorschijn kan roepen, precies zoals geuren dit kunnen doen: je ruikt in een park de geur van pas
gemaaid gras en opeens ben je in gedachten weer bij je grootouders op de boerderij.
Het is meteen duidelijk waar het essentiële verschil zit: als Zeeuwse dialectspreker is men
emotioneel verbonden met het gesproken Zeeuws, het is de taal van je vader en je moeder, het is de
taal van het hart, van warmte en intimiteit, van eigen haard en huis en ook van het verleden. Met
het Algemeen Nederlands is men als dialectspreker alleen rationeel verbonden: het is de taal van het
verstand, zijn nut ligt in de maatschappij buiten de familiekring. Daarom zien sommige ouders het
ook als de taal van de toekomst voor hun kinderen en daarom gaan ze ten behoeve van het nut
voorbij aan de emotionele en culturele waarden van hun dialect.
Een derde misopvatting is dat men zogenaamd netjes moet praten als men buiten de familie of
kennissenkring komt, omdat dit zo hoort. Eigenlijk zou het de normaalste zaak van de wereld
moeten zijn datje in Zeeland een gesprek eerst in het Zeeuws begint en daarna overschakelt op het
Nederlands als blijkt dat je gesprekspartner geen Zeeuws verstaat. Of je vraagt aan het begin van
een gesprek of je gesprekspartner Zeeuws verstaat. Persoonlijk pleit ik er voor dat dialectsprekers
in Zeeland gewoon Zeeuws met elkaar spreken, niet alleen thuis met familie, vrienden en kennissen,
maar ook in het openbare maatschappelijke leven.
Kan dat dan zo maar? Natuurlijk kan dit. Ten eerste is het niet verboden, zoals we al gezien hebben,
en ten tweede loopt zo'n gesprek meestal veel natuurlijker. Er zijn voorbeelden genoeg, ook op
nationaal niveau. Laat ik een voorbeeld noemen.
In Zwitserland (een land met vier officiële talen: Duits, Frans, Italiaans en Raetoromaans) spreken
alle Duitsdialectsprekende bewoners overal en altijd Schwytzerdütsch met elkaar, terwijl er voor het
schriftelijke verkeer, in boeken, in correspondentie, in wetteksten etc. enkel en alleen het hoogduits
(zoals dat in Duitsland bestaat) gebruikt wordt, wat de Zwitser dan ook wel Schriebdütsch noemt.
Geen Schwytzerdütsch sprekende Zwitser zou het in zijn hoofd halen om een andere Zwitser aan te
52