Wageningen Universiteit en op 17 december promoveerde de consulent regionale
geschiedbeoefening Aad de Klerk aan de Universiteit van Amsterdam. Het resultaat: twee kloeke
boeken, die elk duidelijk de achtergrond van de auteurs verraden.
Otto Hoogerhuis is van huis uit econoom (hij studeerde macro-economie te Rotterdam). Zijn
dissertatie Baren op Beveland is dan ook voorzien van uitgebreide bijlagen: tabellen
(bevolkingsaantallen, sterftecijfers) en grafieken (blz. 253-296). Aanvankelijk bewogen zowel de
geboorte als sterftecijfers in het 19^e -eeuwse Zeeland zich ruimschoots boven het landelijk
gemiddelde, maar na ca. 1875 zette een forse daling in (van 41% in de periode 1811-1815 naar ca.
20% eind 19L'e eeuw). Het demografisch-historisch onderzoek van Hoogerhuis concentreerde zich
op Goes als stedelijk centrum van het eiland Zuid-Beveland en de eromheen gelegen dorpen
Kloetinge, Kattendijke, Wolphaartsdijk en 's-Heer Arendskerke. In de tijd is het onderzoek
afgebakend van 1811-1900.
De auteur heeft getracht na te gaan of de hoge zuigelingensterfte in het onderzoeksgebied Groot-
Goes gepaard ging met een hoge vruchtbaarheid. Tijdens zijn onderzoek heeft hij meerdere malen
kunnen vaststellen dat in gezinnen waar veel kinderen werden geboren ook veel kinderen overleden.
Over het verband tussen hoge vruchtbaarheid en hoge zuigelingensterfte is nog veel onduidelijk. Na
een beschrijving van het gebied (ecologische omstandigheden, huisvesting, voeding, ziekten e.d.)
gaat de auteur nader in op zuigelingensterfte en doodsoorzaken in Zeeland en in Groot-Goes.
Daarna onderzoekt hij de correlatie tussen vruchtbaarheid en zuigelingensterfte in het
onderzoeksgebied en maakt een aparte case-study van het dorp Wolphaartsdijk. Hier werden in de
periode 1841-1870 gemiddeld 11.8 kinderen per gezin geboren in overvolle arbeidershuisjes.
De hoge sterftecijfers, in met name de arbeidersklasse, werden in de tijd zelf wel verklaard door de
klimatologische omstandigheden en de slechte gezondheidstoestand als gevolg daarvan (Zeeland
als 'koortsland'). Sommige medici dachten aan het voedingspatroon (te snel vaste voeding voor
zuigelingen) als oorzaak. Het onderzoek van Hoogerhuis lijkt dit te bevestigen: een te snelle
overschakeling van borstvoeding naar kunstvoeding, in combinatie met werkzaamheden
buitenshuis (landarbeid) van de moeder, hoge temperaturen (de sterftepieken lagen in de zomer en
nazomer) en slechte hygiënische omstandigheden veroorzaakten hoge zuigelingensterfte.
Interessant zou hier een parallel met huidige ontwikkelingslanden kunnen zijn, een vergelijking die
de auteur overigens niet maakt.
Hoogerhuis besluit zijn studie met: 'Samenvattend kan worden vastgesteld dat het levensritme van
veel vrouwen van Wolphaartsdijkse landarbeiders zich als het ware bewoog binnen een vicieuze
cirkel: geboorte, korte zoogperiode, gebrekkige verzorging, snel overlijden, nieuwe conceptie,
volgende geboorte etc.(blz. 244).
In zijn inleiding geeft Hoogerhuis aan dat hij veel door het Zuid-Bevelandse landschap fietst en dat
de fietsende historicus naar oude lijnen en patronen in het landschap zoekt.
Over die lijnen en patronen gaat de dissertatie van Aad de Klerk. Van huis uit historisch-geograaf
(hij studeerde aan de Vrije Universiteit te Amsterdam), is De Klerk vanaf 1995 werkzaam als
consulent regionale geschiedbeoefening in de provincie Zeeland. Hij heeft zich veel met
dorpstypologieën en de historie van het waterbeheer bezig gehouden. In deze dissertatie, getiteld
Het Nederlandse landschap, de dorpen in Zeeland en het water op Walcheren. Historisch-
geografische en waterstaatshistorische bijdragen bracht hij 16 artikelen en bijdragen aan boeken
van zijn hand bijeen, die eerder in de periode 1984-2002 werden gepubliceerd. Maar liefst zes
daarvan verschenen in het boek Duizend jaar Walcheren. Over gelanden, heren en geschot, over
binnen- en buitenbeheer (1996).
De rode draad, die de bijdragen (drie over de zorg voor het Nederlandse landschap, drie over
aspecten van Zeeuwse dorpen en tien over de waterstaatsgeschiedenis van Walcheren) volgens de
56