I Moerland en Oom Albert van IJsseldijk (op Rotterdam). Soms kwam er een 'kustvaarder' (zo
noemden we die toen. Nu praat ieder over een 'Coaster') Die kwam 'juun' voor Engeland laden. In
ode jute zakken. We vergaapten ons aan de hoge boeg van het schip. Als het schip geladen was,
I oer het weg en als daarna de wind opstak, dan spraken de ouderen over de 'kustvaarder' die nu op
zee wel in de storm zou zijn.
Jok werd er hout voor de timmerlui aangevoerd, zand voor de metselaar, kolen voor 'de Bond' en
oor 'Jewannus Slaoger' de kolenboer. Het lossen van zand en grind, vond ik altijd interessant Het
ebeurde met een bak aan de giek. Iemand zat in het ruim, trok de bak op de juiste plaats en met
en motor werd die dan naar voren getrokken en met zand of grind gevuld en op de wal leeggestort.
Grind was meestal voor de polder. Dat werd keurig uitgevlakt op hopen, als afgeknotte piramiden
n dan door de waterbouwkundige opgemeten. Als je dan kind er geen erg in had en je liep over die
re meten hopen grind, dan werd je toegeschreeuwd, onmiddellijk daar af te gaan. Overigens werden
de schepen ook wel gewoon aan de hand van de 'meetbrief' op de inhoud gemeten.
Daar waar de modderbak lag, was een stukje aflopend 'strandje'. Daar deden de kinderen wel
zommen' (pootje baden) en zwemmen. Wij deden ook wel eens allemaal lege mosselschelpen op
iet water laten drijven, die dan met de eb al zoetjesaan van de kant af dreven. We leefden in de
oorlog, dus die mosselschelpen, waren 'Duitse schepen' en als ze dan een eindje van de kant af
varen, dan 'schoten' wij ze met stenen in de grond!
rn 't najaar werden de 'peeën' in de schepen geladen. Je had in 't najaar nogal eens, dat met
Noordwesten winden, het water op 'de koaie' stond, en dan liepen de boerenknechts, op de paarden
gezeten een rondje met de paarden door het water, want dat was erg goed voor die paardenpoten zei
men. Dat sprak me als kind altijd erg aan, die paarden door het water.
Dan kwam het in het najaar ook nogal eens voor, dat het water 'vierden' (het oplichten van het
zeewater, 's avonds en zegt dat het veroorzaakt wordt door een klein levend wezentje). Ik herinner
me nog een avond, het duister was gevallen, en toen was het heel erg. Als je wat in het water gooide,
leek het wel puur vuur, dat opspatte. Zó erg, heb ik het daarna nooit meer gezien.
Er waren twee weegbruggen op de 'kaoie'. Ook was er een soort vuilstortplaats, waarin wij als
kinderen altijd aan het graaien waren of er iets van onze gading bij was. Vooral hoorn, van Jas-
beschermers, was geliefd. Daar hielden we dan een lucifer bij en in een mum van tijd was het
stinkend verbrand. Eens vond ik een busje, waarin kennelijk nog een restant peper zat en schudde
daarmee. Toen kwam er iets in mijn oog en het gaf een erg branderig gevoel. Ik was bang, dat ik
blind.zou worden, omdat ik wel eens verhalen had opgevangen, van Indiërs, die mensen peper in de
ogen gooiden enz.
Ook stonden er vloeiplanken op 't Nieuwe Diekje en op de Veerdiek. Die op 't 'Nieuwe Diekje'
gebruikten de mensen als een soort 'klapbanke' waar ze op zaten. Vooral de ouderen. Die
vloeiplanken werden bij erg hoog water gebruikt, om de Stoofdijk af te dammen, opdat geen water
'Java' en het dorp in zou lopen. Dat hoge water was voor mij als jongen een enorme gebeurtenis.
Ik herinner me nog het hoge water van 7 april 1943 en van 1 maart 1949. In 1943 stond ik te kijken
hoe telkens als er weer een sneeuwbui kwam en de wind dan enorm toenam, de golven met geweld
kwamen aanrollen. Het was een fascinerend gezicht en boeide me ongemeen.
Verder lagen er op de haven, vlakbij het ene weegkotje en de zojuist genoemde vuilstortplaats, een
hoop kinderkopjes. Die hadden ze zeker op reserve. Tussen die stenen zaten nogal eens padden en
die pakten we dan wel eens en zetten die in de haven. Hoewel het padden waren (dus eigenlijk
landdieren) en geen kikkers, konden ze als een kikker zwemmen.
Ook werd er in de oorlog vaak vis aangevoerd in de haven. Vissers vooral uit IJerseke en ook wel
uit Tholen. Ze hadden mosselen en schardijn bij zich. Bot en schardijn, werd meestal door Arjaon
van de naelde (Westdorp), als vishandelaar gekocht, die het dan op een handkar uitventte en daarbij
riep: 'Vosse bot, nou kun je bakke, van die lekkere vis, van die man van Stavenis' Oneerbiedig riep
73