de jeugd, als Arjaon riep: Vosse bot: de naelde is zot! Zo was er op de kaoie aoltied wat te zien, te horen, te beleven. Je hoefde je als kind echt niet te vervelen. Meerieje mee 'n karre of wegen In de zeumerfekansie was ik altijd in de Meulwegt bie appa en tante Kao. Dat was net in de tied van d'n oest'(de tijd van de oogst). Noam Piet had een paard. Eerst Duuk en later Max. Met dat paard vervoerde hij de landbouwproducten van zichzelf, van zijnschoonzoon Arjaon Priem en van Appa, Jewannes Kussoek. Het begon met de gerstenoogst (haste oeste) en daarna de tarwe oogst. Als kind mocht ik dan op de 'voeren' (vrachten op een boerenwagen getrokken door één -of twee -paard(en), die van het land naar de schuur werden gereden en 's winters werden gedorsen,) meerijden. Dat deed ik erg graag. Terwijl ze dan op het land de schoven met een hooivork opstaken naar de man, die op de wagen stond en de schoven taste' (zodanig weglegde, dat ze tijdens het naar de schuur rijden, op de wagen bleven liggen), ging ik als kind gras trekken aan de 'gripskant' (greppel, klein slootje) voor Max, het paard. Het dier wist het zo en keek me na, met zijn goedige ogen, als ik weer naar de greppel liep en een handje vol gras trok. De als fluweel aanvoelende neus van het paard, herinner ik me nog zo goed. Ik hield van het beest, maar was er ook wat bang van. Dat kwam door mijn moeder, die verhalen vertelde over door paarden dood geslagen mensen. Ik was nog maar klein, toen ik door naom Piet op de rug van Max werd gezet, en hij mijn ene been vasthield, maar ik was bang, ik vond het zo hoog! Nee een paardenheld is je opa beslist niet geweest. Je oma die had niks geen angst voor de paarden en reed er als een jongen op. Na de arbeid bracht ze de paarden dan naar het weiland. Op één zat ze en de ander hield ze aan de teugel vast. Het is wel eens gebeurd, dat het andere paard langzamer (of sneller?) liep, dan het paard waarop zij zat en dat ze er af getrokken werd en op de grond terecht kwam! Was de wagen geladen, dan werd de pongerboom (een houten paal) over het graan gelegd en aan de voorzijde onder de hek geschoven en aan de achterzijde ging daar een touw met een katrol over en dan werd er gepongerd, dat wil zeggen hard aangetrokken waardoor de pongerboom op het graan geklemd lag. Het touw werd aan de tuiten van de wagen of bij nieuwere wagens ergens anders aan vast gezet. Vol bewondering stond ik er altijd naar te kijken. Dan kon men van het land vertrekken naar de schuur. Ik werd dan boven op het voer gezet en als we de schuur binnen reden werd ik er af gehaald of ze riepen dat ik plat moest gaan liggen om niet tegen de bovenkant van de deur ingang mijn hoofd te stoten. De schoven stonden op 'oapen' (hopen) van 10 of meer schoven, op het land. O,dat (achteraf?) mooie jeugdleven op het land! Je kunt je gelukkig prijzen kinderen, als je je jeugd op het platteland kan doorbrengen, hoewel (helaas) ook daar veel veranderd is. Zomme (pootiebaden) Een enkele keer gingen we naar 't aandewegt' (eind Kerkweg), naer 't schorre bie Krabbetje. Het schorre ligt er nog steeds, doorsneden met kreken, maar helaas, het schorgras van vroeger, smal zacht gras, is verdwenen en overwoekerd door het harde Spar- tina gras, een soort blad als van riet. Je trok dan je kousen uit en ging zomme, door de kreken. Heerlijk vond ik dit als kind, de zandbodem aan je voeten. We bouwden dan dammetjes in de kreken, die met de vloed zo weer verdwenen. 74

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2004 | | pagina 78