melkbrooddeeg gerold in donkerbruine basterdsuiker; Gpol.: krutebrööden gemberbrööd: Ha.:
tijgerbrood en domeniesbrödd, een witbroodje van 8 ons in de vorm van een ontbijtkoek. Opm.
redaktie: mogelijk het zgn. casinobrood?; Kn.: roggeteunisklein broodje van beetje rogge en
de rest tarwe met krenten en rozijnen; Bzl., Ier., Kwd., Scho.: 'n tulbandmelkbrooddeeg met
rozijnen, krenten en sukade, gebakken in de vorm van een tulband, hol van binnen en afgedekt
met een soort bol van 't zelfde deeg. Volgens Ier. een delicatesse en alleen op zondag gegeten;
Bsl., Ktg.: kruneutebrööd, brood met kruidnagelen; Bsl., Gpol., Ha., Ktg.: tööndagkoeie, koe
van speculaasdeeg versierd met je naam en andere versieringen in gespoten suiker, vnl.
gebakken ter gelegenheid van de tööndag (veemarkt) in november te Goes. Hrh. noemt dit
toondagkoeke, zie ook vraag 57 Scho.: roomsoezen, weinachts stol, Ndp., Ovz./Dw.: jan
'aegel koeken, langwerpig en met bobbeltjes (anijs) bovenop, bij een koopdag gebakken; Hrh.,
Ndp., Ovz./Dw.: starretjes, stervormige koekjes van een soort taaitaai-deeg, bestrooid met
(anijs)suiker; Hrh., Ndp.: ofsniesel, de zijkanten van een soort ontbijtkoek, te vergelijken met
kantkoek; Kwd., Ovz/Dw.: anieskoekjes of aniesbeschuut, anijsdeeg, 2x gebakken met bruine
suiker; Kwd.: eierbrööd, deeg met biest', Ndp.: gevulde eerengevulde koeken, gangmêêkers
ronde cakekoek met jam gevuld, dikke luppen: roombroodje, beuterkoeke: ovaalvormig zacht
broodje met in het midden een sneetje waarin roomboter en suiker, best bróód)', T. (Ovm.:
paelikbrööd en wostebröödjes, kleine broodjes, net kadetjes, met bladerdeeg gebakken.
Aanvulling: vroeger spraken we niet van een heel bruin of een halfje wit. 't Was een 4-ponder
of 'n allef bróód. Medio vorige eeuw veranderde dat in êêl en alfi Po./Scherp. geeft
beschuutbollen: na de eerste keer bakken werden de bollen doorgesneden en nog eens
gebakken, dan was het beschuit, gegeten met basterdsuiker: zie ook vraag 53, red; Tin.:
gebuuld, brood zonder zemels. Tin. noemt verder nog, zonder dialectnaam, rond wit broodje
in de vorm van een vlecht, plm. 15 cm doorsnee, versierd met een takje buxus, werd gebakken
voor Palmpasen, wellicht licht gekruid; Phi. noemt tar\>o, gemaakt van fien gemaele terveblom,
vlechtbróöd van patentblom, knóópjesbróöd, geknoopt broodje van witbrood en vierponder, is
terrevebröödSch-D. (Otl.: struve, is klein kadetvormig broodje dat warm wordt gegeten,
besmeerd met roomboter en bestrooid met basterdsuiker, bröödsoppen of luie-wuven-pap
dikke boterham besmeerd met roomboter, bestrooid met basterdsuiker en overgoten met
warme melk; Rns.: rohhebrööd)', Z.V.W. (Cz./Zzd: bestbrööd, beter dan melkbrööd, met
Pasen, Pinksteren, Kerstmis gegeten; Nvt./Gde.: ovenkoeke/plattekoeke, werd gebakken voor
het brood in de oven ging op de vloer van de oven, fienbrööd, is witbrood met water gebakken,
sossiezen, langwerpig broodje met worst er in gebakken, 'n appeldompel, een appel
omwikkeld met koekedjêêg en in de oven gebakken, sukerbróöd is wittebrood met sukade
erop); LvA. (Ax.: mevr. Penning-Dieleman vertelt: drollen zijn bolussen die in Axel niet bij
de koffie mao a-t-et fêêste was als extra bij een feestelijke broodmaaltijd werden gegeten.
Verder ronde broden, die werden het meest verkocht an de Vlaomse kant - grensstreek onder
Axel. Haar buurbrouw hield zo'n brood vertikaal téhen eur lief en sneed zo sneden af. En wij
keken in spanning toe of ze ni in eur lief snee. En dêêgvinten, en dêêgpiel'n worden op 5
december gegeten); LvH. (Lw./Kt. kent nog bézenkoeken)', G-Ofl. (Odp. geeft paesbrööd, mit
sefraen)
26. Eén snede brood? W. (Amd.: 'n snee bróód', Bgk., Ok., Osb.: 'n boter'am', Kod.: snee)',Z.B
(Bzl., Gpol., Ha., Ier., Ktg.: boter'am', Hrh., Kn., Ktg., Kwd., Ndp., Ovz./Dw.: stute\ Bsl., Ier.,
Gpol., Ktg: 'n snee(tje) bróód)', N.B. Ks.: 'n botram)', T. (Ank, Ovm., Phi., Po./Scherp., Tin.:
boter'am(me) of bootram)', Sch-D. (Bwh., Otl., Rns., Zr.: boter'am)', Z.V.W. (Cz./Zzd.,
Nvt./Gde.: 'n bootram, 'n snee bróód, snee(tje), stute)', Z.V.O-zd. (Kw.: snee breud of
boter'am)', LvA. (Ax.: 'n boter'am)', LvH. (Hek.: 'n stik, 'n snee bróód', Lw./Kt. 'n
snee/sneeken, n'n boter'am)', G-Ofl. (Odp.: snee, 'n stik)
42