27. De eerste of laatste snede van een brood, waarvan één kant volledig uit korst bestaat? W.
(Bgk., Kod., Ok., Osb.: kosje of koste);Z.B (Bzl., Gpol., Ha., Hrh., Kn., Ktg., Ndp.: kosje,
kantje; Bsl., Gpol., Ier., Kwd., Ovz./Dw.: koste); N.B. Ks.: kosje); T. (Ank, Ovm.,
Po./Scherp., Tin.: brööd)kostePhi.: kapje); Sch-D. (Bwh., Oth, Rns., Zr.: koste of kosje;
Bwh. ook kontje); Z.V.W. (Cz./Zzd., Nvt./Gde. kosje, stikje, de koste); Z.V.O-zd. (Kw.:
korstje); LvA. (Ax.: 't kosje); LvH. (Hek.: 't kostjen, ook wel 't kontjen; Lw./Kt.: 't kostjen);
G-Ofl. (Odp.: 'tkorsié)
28. Beleg, datgene wat men tussen de sneden brood legt? W. (Ok., Osb.: beleg); Z.B (Gpol.
toespieze; Kn.: biespieze (oud); Ktg.: smèrsel; Kwd.: iets voe op je brood; Gpol., Hrh.,
Ovz./Dw.: beleg); N.B. Ks.: brdddbeleg); T. (Phi., Po./Scherp.: sniewaeren of broodbeleg);
Z.V.W. (Cz./Zzd: schelle, bij kaos en 'amme; Nvt./Gde.: broodbeleg, belegsel); Z.V.O-zd.
(Kw.: beleg); LvH. (Hek.: beleg); G-Ofl. (Odp.: beleg, beleid mit...)
29. Twee sneden brood op elkaar? Meestal zit er boter en beleg tussen. Z.B (Kn.:
'andboter'am of dubbelen; Gpol., Ier., Ktg.: dubbele boter'am; Bsl., Hrh., Ktg. en Ovz./Dw.
ook: dubbelestute; Gpol. ook state; Ndp.: schofstute); T. (Ovm.: 'n dubbele bootram;
Po./Scherp.: beleide bootrammen; Tin.: beleg); Sch-D. (Otl., Zr.: 'n dubbele bootram); Z.V.W.
(Cz./Zzd: boter'am; Nvt./Gde.: dubbele botram); Z.V.O-zd. (Kw.: boter'am) LvH. (Hek.: 'n
stik; Lw./Kt.: n'n boter'am); G-Ofl. (Odp.: dubbel, dubbele snee)
30. Sneden brood waarop geen boter of beleg ligt? W. (Bgk., Kod.: dróóg bróód; Osb.: 'n
boter'am mie tevreden'eid);Z.B (Bzl.: sneetje tevreden'eid; Kn.: klaer bróód; Gpol., Ha., Ier.,
Ktg. drööge boter'am(men); Gpol. ook: sneeën bróód; Bsl., Kwd.: drööge stute; Hrh., Ndp.,
Ovz./Dw.: dröögen bróód); N.B. Ks.: 'n drööge botram); T. (Ank: drööge boter'ammen;
Ovm.: 'n kaele bootram; Po./Scherp., Tin., Phi.: dróóg bróód en drööge bootrammen); Sch-D.
(Bwh.: drööge boter'am; Oth: kaele bootram; Rns., Zr.: dróóg bróód); Z.V.W. (Cz./Zzd:
drööge boter'am; Nvt./Gde.: dröögen bróód, sneejen bróód, 'n boteram zonder beuter of
belegsel. Opm. Nvt.: als je sneejen bróód te eten kreeg dan at je bróód mee bróód in 'n botram
de tussen); Z.V.O-zd. (Kw.: dreuge boter'am); LvH. (Hek.: dröögen bróód; Lw./Kt. 'n
snee/sneeken, n'n boter'am); G-Ofl. (Odp.: draogbrööd)
31. Sneden brood besmeerd met confituur? W. (Kod.: boter'am mie sjem); Z.B (Bzl., Kn., Ktg.:
boter'am mie sem; Ier.: boter'ammen mie zjelei); Hrh., Kwd., Ndp., Ovz./Dw.: zjemstute);
N.B. Ks.: botram mee sjem); T. (Ank, Phi., Tin.: boter'ammen mi sjem; Po./Scherp.: bróód
mi sjem); Sch-D. (Oth, Rns.: bootram mit sjem; Zr.: 'n lekker bootram); Z.V.W. (Cz./Zzd:
boter'am mee selei; Nvt./Gde.: bootram mie sjem (selei)fslei); LvH. (Hek.: 'n stik mee sjelei;
Lw./Kt. n'n boteram mee zjem); G-Ofl. (Odp.: 'n snee bróód mit sjem)
32. De kleine stukjes brood die bij het snijden of eten van brood afbreken en op tafel blijven
liggen? (brööd)krumels voor W. (Bgk., Kod., Ok., Osb.); Z.B (Bzl., Ha., Hrh., Ier. Kn., Ktg.,
Kwd., Ndp., Ovz./Dw.); N.B. (Ks.); T. (Ank, Ovm., Phi., Po./Scherp., Tin., Oth, Rns., Zr.);
Z.V.W. (Cz./Zzd., Nvt./Gde.); Z.V.O-zd. (voor Kw. kruimels); LvA. (Ax.); LvH. (voor Hek.
kriemels; voor Lw./Kt. kruimelkes); G-Ofl. (Odp.)
33. Boterham, belegd met kaas en ham, en die daarna gebakken wordt? Tostie voor W. (Ok.);
Z.B. (voor Bzl. hebakken bróód; Gpol., Hrh., Kwd., Ndp., Ovz./Dw.); T. (voor Ovm. broodje
mi 'amme en kaas; voor Phi. en Po./Scherp. ook 'n gebakke boter'am); Sch-D. (Bwh., Oth,
Rns., Zr.); Z.V.W. Cz./ZzdNvt./Gde.); LvA. (Ax.); LvH. (Hek.); G-Ofl. (Odp.)
34. Blokjes oud brood, die men bakt en aan (erwten)soep toevoegt? Z.B (Bsl.: turfjes, werd ook
wel in bessensap gedaan; Kn., Kwd.: soldaatjes; Ovz./Dw.: kroetons, gebakken stikjes; Hrh.:
geroosterde blokjes); N.B. Ks.: kroetons); T. (Tin.: soldaatjes); Sch-D. (Zr.: soldaatjes);
Z.V.W. (Cz./Zzd: dobbelstêêntjesl; Nvt./Gde.: kroetons, pèregies, soldaogies); Z.V.O-zd.
(Kw.: kortses, soldaotses); LvH. (Lw./Kt.: gebakken bröödblokskes)
43
