De druk bevaren Westerschelde is niet altijd zo breed geweest als nu; het buitendijkse gebied van
de huidige riviermonding is duizenden jaren lang meer land dan water geweest, waar tijdens de
prehistorie, de Romeinse periode en de vroege Middeleeuwen reeds bewoning plaats vond. Wie
thans de Westerschelde overziet kan zich nauwelijks voorstellen dat deze maritieme economische
slagader nog maar betrekkelijk kort als zodanig fungeert.
De Westerschelde is waarschijnlijk ontstaan tussen 800 en 1100 als gevolg van twee factoren: het
rijzen van de zeespiegel en de verwoestende kracht van de stormvloeden die de getijgeulen
uitschuurde tot diepe stroomgaten die steeds verder het land binnendrongen.
Omstreeks die tijd doorbreekt de Westerschelde, toen Honte genoemd, de dekzandrug westelijk van
Bergen op Zoom en ontmoet dan de rivier de Schelde. Vanaf ongeveer 1400 gaat de Schelde
langzamerhand haar water afvoeren via de Honte (de Schelde volgde oorspronkelijk vanaf ongeveer
4000 voor Chr. het tracé van de huidige Oosterschelde) en deze zeearm wordt dan uiteindelijk de
definitieve monding van de rivier.
Deze riviermonding is van nature een zeer dynamisch gebied waarin aangroei en erosie van
schorren en slikken een cyclisch proces lijkt te zijn. Dat proces wordt nog eens versterkt door het
ingrijpen van de mens in het rivierbeeld door bijvoorbeeld baggerwerkzaamheden.
Vanwege die dynamiek komen er af en toe archeologische resten door erosie te voorschijn. Sinds
een tiental jaren vormen twee buitendijkse gebieden in de Westerschelde een belangwekkende
archeologische vindplaats: dat is het schorrengebied bij Waarde aan de noordelijke oever en het
verdronken land van Saeftinghe aan de zuidzijde. Dit laatste gebied valt buiten het kader van mijn
verhaal.
Ik maak nu even een grote stap terug in de tijd. Zo'n tien eeuwen geleden begint de mens
ingrijpend de kustontwikkeling in dit gebied te beïnvloeden door het aanleggen van dammen,
dijken en het inpolderen van stukken drooggevallen land. Vlaamse kloosters spelen daarbij een
belangrijke rol. De bevolking neemt toe en in de 12de en 13de eeuw worden overal in het op de
zee veroverde land kleine nederzettingen gesticht. Laat in de twaalfde eeuw ontstaat ook het dorpje
Valkenisse.
Tegelijk met al die bedijkings- en inpolderingsactiviteiten ontstaat ook de ellende en de
problematiek van de herhaaldelijk terugkerende dijkdoorbraken, dijkvallen en overstromingen.
Berucht zijn de vloeden van 1530 en 1532, waarbij tientallen dorpen voorgoed ten onder gingen en
die het kaartbeeld van Zeeland op dramatische wijze veranderden. Valkenisse kwam daardoor op
de uiterste zuidoostpunt van Zuid-Beveland te liggen met ten oosten ervan de door geulen en kreken
doorsneden desolate moddervlakte van het voormalige vruchtbare poldergebied met de verwoeste
dorpen.
Zo'n vijftien jaar geleden, eindjaren tachtig, begon de dynamische en wispelturige Westerschelde
het schorrengebied bij Waarde en het voorliggende slik te eroderen.
Al vrij snel kwamen ook de eerste meldingen binnen dat er schedels en skeletten blootspoelden op
de slikken.
Dat was niet voor het eerst; al eerder deze eeuw waren er menselijke resten en muurwerk te zien
geweest bij laag water, maar telkens bedekte de zee ze na enige tijd weer met slib. In september '92
begaven medewerkers van het toenmalige Provinciaal Depot voor Bodemvondsten (PDB) en
enkele amateur-archeologen, leden van de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland
(AWN) zich voor de eerste maal naar het gebied. Ingebed in modder en zand, deels
schoongewassen door de zee, lagen daar enkele skeletten en wat bakstenen. Dat was alles wat er te
zien was van het dorpje dat tien jaren later een van de mooiste parels in de Zeeuwse archeologische
kroon zou zijn.
13