Fig. 5) Achterwaartse erosie.
Doolaard bij de DDW te komen werken. Den Doolaard hield deze vraag in beraad tot na afloop van
de oorlog in mei 1945.
De periode na de bevrijding
Hoewel er in de periode tussen november 1944 en mei 1945 veel plannen waren gemaakt, en de
voortgaande erosie grotendeels tot staan was gebracht, kon het feitelijke dijkherstel pas beginnen na
de bevrijding, toen personeel en materieel vanuit het noorden van het land beschikbaar kwam.
Uiteindelijk werd besloten dat de DDW niet zelf de uitvoering van de afsluitingswerken ter hand
zou nemen, maar dat dit werk zou worden gegund aan een grote aannemingscombinatie, de
Maatschappij tot Uitvoering van Zuiderzeewerken (MUZ). Daarmee waren de traditionele
verhoudingen tussen Rijkswaterstaat en het particuliere bedrijfsleven hersteld. Wel bleef de firma
Van Oord als enige kleine zelfstandige aannemer betrokken bij het zinkwerk.
In eerste instantie trachtten de aannemers de gaten te sluiten op basis van hun ervaring bij de bouw
van de Afsluitdijk. Dit was een betrekkelijk traditionele werkwijze, waarbij de gaten geleidelijk
werden gesloten door het storten van grote hoeveelheden zand, klei en steen in de sluitgaten. De
omstandigheden op Walcheren waren echter duidelijk anders dan bij de Zuiderzeewerken. Het
getijverschil was bijna tweemaal zo groot en in het Zuiden van het land was geen keileem
beschikbaar, een zeer stroombestendig materiaal. DDW, en met name Jansen, onderkende al
vroegtijdig de problemen, en Rijkswaterstaat trof zeer tegen de zin van de aannemers
voorbereidingen om innovaties door te voeren, zoals het gebruik van caissons. Ook anderszins
werden vernieuwingen doorgevoerd zoals het gebruik van bulldozers en het toepassen van
torpedonetten om de onderloopsheid van de geplaatste caissons te beperken (fig. 6 en 7).
24