oudland en middelland; en dus ook bij de conclusies van historici en archeologen, die bijvoorbeeld
op grond van dat onderscheid verband hebben gelegd tussen de middellandafzettingen en de
genoemde 11de- en 12de-eeuwse stormvloeden.
Wat ons rest is om voor de absolute datering van sedimentatie steeds per gebied te kijken naar de
dateringsmogelijkheden die de bodem ter plaatse biedt, zoals via in situ aangetroffen archeologische
vondsten, C14-dateringen of pollenanalyse; en dat dan - waar mogelijk - gekoppeld aan concrete
gegevens in schriftelijke bronnen.
Stormvloeden en de zogeheten oudland- en middellandafzettingen
In dat verband wil ik eens zien of er voor een aantal afzonderlijke plaatsen iets valt te zeggen over
de datering van de zogenaamde oudland- en middellandafzettingen.
Van bewoning op het oudland blijkt voor het eerst iets in de 8ste eeuw in het gebied tussen
Aardenburg en Oostburg, waar in die tijd tot de goederen van de Gentse Sint-Pietersabdij
uitgestrekte marisci, schorrenweiden behoorden, genoemd in 707, 791 en in 794; in het laatste geval
een schorrenweide in Cumbingascura, het latere Commerswerve onder Oostburg, waar 's winters
130 en 's zomers 190 schapen konden grazen.
Op als oudland gekarteerde kreekruggen lagen ook de ca. 880/890 in verband met het
Noormannengevaar aangelegde ringwalburgen van Oostburg, Souburg, Middelburg en Domburg.
Men mag dus aannemen dat die plekken bij de aanleg van die burgen droog en veilig zijn geweest.
Door Jan Trimpe Burger is bijvoorbeeld vastgesteld dat op de kreekrug van Souburg vóór de aanleg
van de burg graan werd verbouwd, terwijl in Domburg het oudland voor de aanleg van de burg al
met duinzand was overstoven. En tenslotte: ook de oude kern van Goes, al in 976 in een oorkonde
genoemd, ligt op een oudland-kreekrug. Kortom, het lijkt er op dat op al deze oudland-locaties ruim
voor de genoemde data de sedimentatie was afgerond.
Voor het middelland kijk ik naar het zuidwesten van Walcheren. De sedimentatie heeft daar plaats
gevonden vanuit drie grote kreken: één tussen Dishoek en Koudekerke, één tussen Valkenisse en
Poppendamme, en één tussen Westkapelle en Meliskerke. Binnen dit gebied heeft Trimpe Burger
onderzoek gedaan in een kasteelbergje bij Hoogelande. Hij heeft daar ter plaatse van een eerder
verland kreekje - een zijtak van de grote Poppendamse kreek - bewoningssporen op het maaiveld
aangetroffen in de vorm van een afval- en mestlaag, met daarin beenderen van geiten en schapen en
enkele scherfjes vroeg reliëfbandaardewerk. Deze vondsten wijzen op bewoning in de 10de eeuw,
zodat het genoemde kreekje ruim voor die tijd zal zijn verland. De bewoning op het maaiveld in de
10de eeuw geeft tevens aan dat daar het gevaar voor overstroming vanuit de Poppendamse kreek in
die tijd gering was.
In het zuidwesten van Schouwen rekenden de bodemkarteerder Kuipers en de geoloog Van Rummelen
de afzettingen waarop rond 880/890 de burg van Burgh werd aangelegd, tot het oudere middelland.
Dit betekent dat de sedimentatie daar ruim voordien moet zijn afgesloten, vooral ook omdat het
sediment nog vóór de aanleg van de burg met een laag van zo'n 20 cm duinzand was overstoven.
In het oosten van het eiland ligt Zierikzee op een als oud middelland gekarteerde kreekrug.
Zierikzee werd met de kerk aldaar onder de naam 'Kreke' reeds genoemd in dezelfde oorkonde uit
976 waarin ook Zierikzee voorkwam. Men mag hieruit afleiden dat de kreek op een restkreek na (de
oude haven) toen al was verland en dat enige inversie van de kreekrug had plaats gehad.
Concluderend: op de drie genoemde plaatsen zal het als oud middelland gekarteerde sediment vóór
de 9de eeuw zijn afgezet. Een verbinding tussen deze sedimentatie en bekende stormvloeden valt
niet te maken - hooguit zou men kunnen denken aan de vloed van 838 -, en de vraag is in hoeverre
dat wél mogelijk is ten aanzien van het zogenaamde jonge middelland oftewel Duinkerke UIA en
de stormvloeden van 1014, 1042 en 1134.
7