Chanteren en craeyieren Het geroep op middeleeuwse markten kwam natuurlijk vooral van kleine handelaars, zoals visverkopers, marktkramers en ketellappers. Net als hun latere collega's deden ze er alles aan om aandacht voor hun waar te trekken, variërend van lange, schreeuwerige uithalen tot melodieus gezang. Een mooie illustratie van de laatste methode vinden we in het lied Het zoude een schamel meersenier uit het vijftiende-eeuwse Gruuthuusehandschrift. Daar treedt de kleine koopman Hannen Tutebier op: Hij sprak: 'Ik wil mijn meerse ontslaan, Ik hebbe gechanteerd al den dag, Ik 'n hebbe ene mite niet ontvaan.' Zijnen kanis hij ontsloeg: 'Jonkvrouwe, nu zoekt al uw gevoeg, Want ik u wel der baten jan.' Naalden! spellen! trompen! bellen! Ik wil mijn meerse hier nederstellen, Laat zien of ik verkopen kan. Hij sprak: 'Ik wil mijn koopwaar uitstallen, Ik heb heel de dag zingend mijn waar aangeprezen Ik heb geen cent ontvangen.' Hij opende zijn korf (met spullen): 'Mevrouw, zoekt nu wat u nodig hebt, Want ik gun u een voordelige koop.' Naalden, spelden, kindertrompetjes en -rammelaars (of mondharpjes), bellen Ik wil mijn koopwaar hier uitstallen. En tonen of ik (u) iets verkopen kan." Een woord dat vaak voorkomt om handelswaar op de markt aan te prijzen is craeyieren. Ons woord kraaien heeft dezelfde oorsprong. Het verschil met 'chanteren' mag duidelijk zijn. Dit meer verfijnde woord werd in de zojuist geciteerde passage waarschijnlijk gebruikt vanwege de hoofs- hoffelijke (en mogelijk erotische) context van het lied. Craeyieren had overigens meerdere betekenissen. Stadsomroepers en herauten werden Crieerders genoemd en ook wel het daarvan afgeleide kargievers. In de stadsrekening van Middelburg van 1450 staat een betalingspost voor 'rood en graauw [laken] voor de 2 kargivers', voor de twee stadsomroepers dus. En in 1469 is er een betalingspost voor representatiegeld voor de 'Twee Kargievers'.12 In het Oudste Keurboek van Dordrecht uit 1401 wordt een omroeper (of een roeper) een craeyere genoemd.13 Van den Vos Reynaerde deelt mee dat koning Nobel had laten omroepen dat iedereen naar zijn hof moest komen: 'Nobel, die coninc hadde ghedaen Sijn hof craeyeren over al.'14 Mogelijk werd het met geluid kracht bijgezet, zoals 'Dheerout die dede hem sonder letten trompet te sinen monde, om te criyeerne daer te stonde.'15 Craeyeren had een aantal minder positieve betekenissen. Behalve omroepen kon het ook betekenen: geschreeuw en kabaal. Van een boerenpummel werd gezegd dat hij te veel kabaal maakte: 'Her dorper, ghi maect te groot gecray'.16 Wellicht werd het ook in verband gebracht met craeyen, het op veel plaatsen verboden dobbelspel. En ook met krijsen en uitschelden, waartegen eveneens verordeningen werden uitgevaardigd, zoals het eind vijftiende-eeuwse: 'Alzulcke roepinghen ende crijssingen als alomme in allen straten waren binnen der steede van Brugghe van der kinderen roepende: Lanchals es ghevangen.'17 Craeyieren in een commerciële context komt voor in het zogenaamde Boek met de Knoophet middeleeuwse stadsboek van Aardenburg. Het gaat daarbij om restricties op het aanprijzen van koopwaar op de markt, in het bijzonder levensmiddelen en drank. In het veertiende-eeuwse hoofdstuk Cueerbrief wordt verordonneerd: 'So wie die een vat wijns doet creyhieren meer dan eenwaerven, verbuert XX sch.[ellingen], die creyhier V sch.' Een vergelijkbaar artikel luidt: 'So wie die creyhiert dranc, anders dan hi zelve hevet, verbuert XL sch., wort hies betughet; ende dierghelike van spisen.'18 Dergelijke gedetailleerde, in onze ogen welhaast absurde verordeningen tonen duidelijk aan hoe ver de regeldrift in veertiende-eeuwse steden kon gaan - niet alleen om redenen van handelsprotectie en volksgezondheid overigens, maar ook om de grote onderlinge 12

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2004 | | pagina 14