de vele middelnederlandse bronnen uit Brugge, Damme en Aardenburg. Het eerder 'algemeen'
aandoende taalgebruik zou het gevolg kunnen zijn van een minder lokaalgebonden, bovenregionale
taalattitude van de schrijver of van taalklank- en schriftcorrecties van de kopiist. Is dat laatste het
geval, dan zou het lied een sociale promotie doorgemaakt kunnen hebben: was het aanvankelijk
misschien een volks of quasi-volks lied, opgetekend door een speelman-minstreel en gezongen voor
een volks en burgerlijk publiek? En werd het later, na aanpassing, (ook) gewaardeerd als een
'archaïsche, komisch-volkse evergreen' voor een meer elitair publiek - een publiek overigens waar
we ook de opdrachtgever tot het vervaardigen van het hierboven genoemde zangboek moeten
zoeken?36
De muzieknotatie
Het lied telt 197 maten en heeft drie stemmen, het zogenaamde triplum, duplum en de tenor. De drie
partijen zijn apart van elkaar genoteerd, het triplum als eerste, de tenor als laatste. De tekst en
muziek van de beide bovenstemmen zijn onvolledig en soms in brokstukken overgeleverd. Dat
komt, zoals gezegd, omdat een strook van het linker blad is weggesneden. Vooral de partij van het
triplum, de hoogste stem, is zwaar gehavend; ongeveer driekwart is verloren gegaan. Het resterende
deel begint bovenaan blad 1 met maat 147 of 149. Dit deel neemt vier notenbalken in beslag. Het
slot van de triplumpartij is aangegeven met een rode verticale streep aan het einde van de vierde
notenbalk. De middenstem, het duplum, begint op de vijfde notenbalk en is voor een belangrijk deel
behouden. De tenor, de laagste partij, heeft geen tekst, maar de muziek is ongeschonden bewaard
gebleven. Het staat genoteerd op blad 2 vanaf het midden. Opvallend is de grote lombarde, de
aanvangsletter van het woord 'Tenor', waarmee het begin van de partij wordt aangeduid.
Waarschijnlijk werd het begin van het triplum en duplum op dezelfde wijze aangegeven. Helaas zijn
deze niet bewaard gebleven. Wel zijn de einden van de triplum- en duplumpartijen te zien; deze
worden gemarkeerd door een verticale rode streep (het duplumslot echter vaag).
De muziek is geschreven in zwarte noten en rode notenbalken. Er zijn vijf verschillende mensurale
noottekens, die elk een bepaalde tijdswaarde voorstellen. De tijdswaarde kan per noot worden
gemeten, vandaar de naam gemeten of mensuraal notenschriftsysteem. Dit systeem ontstond rond
het midden van de dertiende eeuw in samenhang met de groeiende populariteit van meerstemmige
muziek. Het is de directe voorloper van ons huidige muziekschrift. De kortste lengte in de
mensurale notatie heet een minima en wordt weergegeven door een ruit met een streepje. Iets langer
is de semibrevis (halfkort), een ruitje en nog iets langer de brevis (kort), een blokje. De longa (lang)
duurt weer nog iets langer en wordt genoteerd als een rechthoekje met een steeltje. De grootste
tijdslengte is aangegeven met een lange rechthoek en een stokje en heet de maxima (grootste) of
duplex longa (dubbellang). AI deze noten komen in de notatie van het lied voor. dat wil zeggen de
drie korte noottekens in de twee bovenstemmen, de twee langste noten ook in de laagste stem.37
Genre en muziek
Het marktroepenlied is geschreven in motetusstijl. De motetus komt voort uit de conductus, een
korte dansachtige inlassing in het plechtige Gregoriaans. Uit de conductus ontwikkelden zich
allerlei meerstemmige liedvormen met als belangrijkste de motetus. Een motetus was meestal
driestemmig, waarbij de afzonderlijke stemmen elk een eigen karakter en tekst hadden. Dat is ook
het geval bij het marktlied; de teksten van de beide bovenstemmen zijn immers onderling
verschillend.
Een andere van de conductus afgeleide liedvorm was de engelse discant, een zeer vroege en simpele
vorm van meerstemmigheid. Het marktroepenlied is vanwege zijn weinig ontwikkelde polyfonie
vermoedelijk hieraan verwant.
De toonzetting van de tekst is elementair, maar redelijk gedisciplineerd en consequent. Qua ritmiek
18