was de grond in 15 percelen verdeeld, waarvan Nebbens de eerste vier kreeg. Aan cijns was hij
hiervoor de Markies van Veere jaarlijks 4 1 0 gr. Vis. verschuldigd.
De volgende eigenaar was Jan Aalbrechtzen, die hem op zijn beurt op 30 maart 1694, met de
bijbehorende stalling aan de overzijde van de straat, overdeed aan Isaak Lota. De koopsom bedroeg
1200 gr. Vis. 'over koop van den huijsinge en brouwerie gen. de Lelij met de ketels, kuijpen als
anders, staande in de Bailliustraat binnen dese stad tusschen dese vier gemoosten het hof van
dhr. Mauregnault, zuijdwesten noord 's heeren straat, als mede de sekere stallinge van den
gem. brouwerie staande aan de andere zijde in de Bailliustraat. Ende de resterende 200 gr. Vis.
over koop van paarden, wagens, vaten en andere gereetschappen tot de brouwerie hoorende.
Hiervan betaalde hij 400 gr. Vis. contant en het resterende bedrag beloofde hij in jaarlijkse
termijnen van 166 13 4 gr. Vis. af te lossen. Naar alle waarschijnlijkheid draaide het bedrijf op
het eind van de zeventiende eeuw met verlies of moest Lota flinke investeringen doen, want op 28
augustus 1699 leende hij 300 gr. Vis. a 4% van cap. Bartholomeus Stroobant en op 27 maart en
2 juni respectievelijk 166 13 4 gr. Vis. (de jaarlijkse aflossing) en 133 6 8 gr. Vis. van
Maria Groen, wed. van mr. Comelis de Neeff. Alle drie de leningen werden geroyeerd met de
verkoop van de brouwerij op 26 september 1713. In december 1698 diende Lota bij het college van
Burgemeesters en Schepenen een verzoek in om een gortmolen te mogen oprichten. Hij kreeg
hiervoor toestemming op voorwaarde dat hij het erf van een afgebroken huis in de Baljuwstraat
tegenover de brouwerij zou overnemen, waar hij mee instemde.
Op 3 oktober 1704 kocht Lota een huis met erf op de Markt in Veere. De brouwerij ging op 26
september 1713 voor 725 gr. Vis. over in handen van Simon Oosterhoom. Kort hierna moet het
bedrijf reeds zijn stilgelegd, want in 1731 werd er door de omwonenden bij het stadsbestuur
geklaagd over de bouwvallige toestand waarin de gebouwen van de brouwerij verkeerden. Uit de
notulen van het stadsbestuur van 31 maart 1731 weten we, dat de (paarden)molen die erbij hoorde
eveneens op instorten stond. De laatste vermelding van de brouwerij komen we tegen in de notulen
van het stadsbestuur van 6 oktober 1736 toen Adriaen Frasen een stuk grond wilde kopen naast 'de
gedemolieerde afgebroken) brouwerie van de Lely in de Bailluwstrate'
De noordzijde van de haven
De noordzijde van de haven was vanouds het industriegebied van Veere. Vóór de Reformatie
stonden hier de zoutketen en na deze tijd werden er zeepziederijen, scheepswerven, het arsenaal en
een drietal brouwerijen gevestigd. Rond 1590 werden er een aantal nieuwe huizen gebouwd,
waaronder het huis 'Amsterdam', waarin men het kaatsspel kon beoefenen.
In 1585 was Jan Jacobssen de eerste die hier een brouwerij stichtte, vier jaar later gevolgd door Jan
van Heussen met de brouwerij 'De witte Lelie'. In 1594 liet Pieter van Reygersberch zijn keet
afbreken om ervoor in de plaats de brouwerij 'De Sleutel' te vestigen. Hiermee was het aantal
brouwerijen aan deze zijde van de haven tot drie gestegen. Na de sluiting van de brouwerij van Jan
Jacobssen (rond 1605) stonden er tot 1675 twee brouwerijen. Brouwerij 'De witte Lelie' ging rond
1675 dicht en brouwerij 'De Sleutel' is tot ongeveer 1700 in bedrijf geweest. Tot 1783 bleef het
gebouw nog wel in handen van de brouwers van 'De Meyboom', die het óf verhuurden, óf als
pakhuis in gebruik hadden. In het eerste kwart van de negentiende eeuw zijn deze drie voormalige
brouwerijen onder de slopershamer gegaan.
De brouwers van de noordzijde van de haven mochten sinds 23 juli 1607 niet meer met hun karren
over de brug over de haven rijden. Met sleden moesten ze de biervaten naar de overzijde brengen.
De brouwerij van Jan Jacobssen
De brouwerij van Jan Jacobssen bevond zich, komend vanaf de brug, vier huizen voor brouwerij
'De Lelie' en was in 1585 opgericht. De eerste vermelding ervan was op 17 december 1585 toen
15