KAPERS, KOOPLIEDEN EN CONTRACTANTEN
Zeeland en de VOC*
Ivo van Loo
2002 was een bijzonder jaar. Nooit eerder werd in Nederland zoveel aandacht geschonken aan een
onderwerp uit de nationale geschiedenis als aan de oprichting van de Verenigde Oost-Indische
Compagnie (VOC). In tal van steden is door middel van de meest uiteenlopende festiviteiten
stilgestaan bij het feit dat in 1602, vierhonderd jaar tevoren, een handelscompagnie ontstond die in de
zeventiende en achttiende eeuw zou uitgroeien tot de grootste multinational ter wereld met
wereldomvattende vestigingen van Amsterdam tot Jakarta en van Middelburg tot Japan. Ook in
Zeeland werd, blijkens vele tentoonstellingen, lezingen, kunst- en cultuurprojecten, gezelschapsspelen
en zelfs een ware volksopera allerminst aan deze historische gebeurtenis voorbijgegaan.
Maar ondanks al deze exotische en kleurrijke activiteiten is de betekenis van Zeeland voor de VOC
opmerkelijk gering, tenminste als we afgaan op hetgeen zich afspeelde bij de nationale
openingsceremonie van het VOC-jaar in de Haagse Ridderzaal op 20 maart. Voor de
nietsvermoedende burger leek het alsof de tijd eeuwen had stilgestaan. Theatraal en met veel
spektakel plaatsten vertegenwoordigers van de Zeven Verenigde Provinciën trots en zonder de
minste twijfel hun handtekening onder het perkamenten octrooi dat de Staten-Generaal verleende aan
de alom bejubelde handelscompagnie, precies zoals dat vierhonderd jaar geleden ook was gegaan.
Niets is echter minder waar. Vanuit Zeeuws perspectief was dit alles maar schijn, want in 1602
stonden de Zeeuwen er duidelijk minder gelukzalig bij. Het mag misschien verbazing wekken, maar
voor Zeeland was de oprichting van de VOC niet bepaald een feestelijke gebeurtenis, integendeel.
De Zeeuwen hebben zich in 1602 met hand en tand tegen de compagnie verzet. Het is te danken aan
het doortastende optreden van de bij hen zo geliefde Prins Maurits dat de Zeeuwen uiteindelijk door
de knieën gingen en alsnog hun fiat aan het octrooi hechtten, al gebeurde dit dan morrend,
knarsetandend en allerminst van harte. Van een gewest dat aan de wieg had gestaan van de
Nederlandse vaart naar Azië en wiens uit de Oost terugkerende schepen vol peper en specerijen met
Middelburgs klokgelui waren onthaald zou men immers anders mogen verwachten.
De oorzaak van de halsstarrige Zeeuwse houding lag echter niet zozeer op het economische maar
veeleer op het politieke vlak. De Zeeuwen stonden in de zeventiende eeuw bekend als eigenzinnig,
zelfbewust, dwars, oorlogszuchtig en wantrouwend tegenover alles wat van buiten de provincie
kwam. Die houding was ingegeven door de niet aflatende rivaliteit met Holland waarin de Zeeuwen
uiteindelijk het onderspit zouden delven. Als tweede gewest in rang en economische bedrijvigheid
probeerde Zeeland tegenwicht te bieden aan het machtige Holland dat alles en iedereen naar zijn
hand zette. Deelname aan de VOC betekende daarom voor Zeeland dat het concessies moest doen
aan zijn zelfstandigheid. Niet ten onrechte vreesden de Middelburgers daarbij dat zij spoedig naar
de pijpen van de Amsterdammers zouden dansen.
Bekaaid
En de Zeeuwse sceptici van 1602 kregen gelijk. Precies vierhonderd jaar na dato werd de angst om
binnen de VOC door Holland te worden overvleugeld waarheid. Terwijl de Kamer Zeeland met een
kwart van het ingetekende startkapitaal na Amsterdam de belangrijkste deelnemende partij was, was
daar onlangs in de Ridderzaal weinig van te merken. Middelburg werd wel genoemd, maar pas na
2