VAN BROEKOMSTULEN TOT JUUNBUUZE: RIJKE
VARIATIE IN ZEEUWSE MOOIE WOORDEN
De dialectwedstrijd 4
Veronique De Tier
Inleiding
In het voorjaars- en zomernummer van deze jaargang van Nehalennia bespraken we al de tops van
de dialectwoorden en -uitdrukkingen die eind vorig jaar werden ingezonden voor de
dialectwedstrijd van de ZDV. Cees Maas had het in het vorige nummer over zijn mooiste woord,
de verommestomper. In dit decembernummer sluiten we de serie over de dialectwedstrijd af met een
reeks woorden en uitdrukkingen die de top niet haalden, maar die zeker niet minderwaardig zijn;
integendeel. Geniet mee van de rijke oogst dialectwoorden die aan de ZDV werd bezorgd.
1. Weerspiegeling van de maatschappij
Dat de ingezonden dialectwoorden in alle categorieën thuishoren, is evident. Taal is immers een
afspiegeling van wat er in de maatschappij leeft. We kunnen die maatschappij dan ook vrij
gemakkelijk in enkele categorieën verdelen, zoals natuur, huis, mens (lichaam en eigenschappen),
werktuigen, en nog veel meer. Van elke categorie is meer dan één voorbeeld te vinden. We kiezen
er hier enkele uit om u van onze oogst te laten proeven.
1.1. Natuur
Een eerste categorie is de natuur. Bloemen en dieren lagen goed in de markt in deze wedstrijd: naast
pimpampoentje (dat al besproken werd in het eerste nummer van deze jaargang) vinden we ook
boen(k)zoenk, broekomstulen, dulfsigoaren of bezuren, oezemoes, schaljebieter, dukeloentje,
neuzenooier (dat eigenlijk neuzenaaier is), pcierewachtertje, pêêrebie...
Broekomstulen (duizendschoon) heeft volgens het Woordenboek der Zeeuwse Dialecten (WZD)
nogal wat nevenvarianten als brukomstulen, broekomstelen, broekomstoelen, brukomstelen, pruuk-
om-stelen (een duidelijk voorbeeld van volksetymologie - men herkent het woord niet meer, en
vervangt het door een ander woord waar wel herkenbare delen in te vinden zijn, nl. pruuk 'pruik'
om te stelen). Het woord is in de diverse varianten verspreid bekend in heel Zeeland. Een andere
naam voor deze plant is boerenproenkers (ook bekend in Zuid-Holland) of proenkers, en op
Goeree-Overflakkee en op Schouwen-Duiveland ook sissen. Verder wordt ook de gewonere naam
trosblommen (in Oost- en Zeeuws-Vlaanderen) wel eens gehoord voor duizendschoon. De uiterlijke
kenmerken zullen in deze gevallen doorslaggevend geweest zijn voor de benaming. Sissen is een
buitenbeentje. In de dialectwedstrijd is sisje immers opgegeven als Schouwens woord voor
'colbert'. Dit sissen is immers hetzelfde als sitsen (dat ook in andere bronnen de naam blijkt te zijn
voor duizendschoon), dat eigenlijk een soort kleurrijk bedrukt lichtkleurig katoen aanduidt. Ook het
WZD neemt sisje of sitsje op in de betekenis 'glanskatoenen stof, meestal gebloemd'.
Lisdodde heeft ook wel meer dan één naam in het dialect. In de dialectwedstrijd werden o.a. duifsigaren
(vooral op Walcheren en op Zuid-Beveland: de inzender schrijft: 'Omdat wij vroeger (in Gapinge) deze
lisdodden of bezuren stiekem in een droge sloot rookten') en bezuren (ook op Walcheren) opgegeven,
maar ook het gewone sigaren komt vrij frequent voor, o.a. in Zeeuws-Vlaanderen. Andere benamingen
zijn haaggooiers, kaarsen, lampepoesters, seksigaren, stalkaarsen, stinksigaren (in hun dialectvorm
uiteraard). De vorm van de plant is uiteraard ook hier een belangrijk element in de naamgeving.
29