tijdschriften voor de jeugd. Het blad Voor 't Jonge Volkje, dat Andriessen had opgericht, kwam in
1880 onder zijn leiding te staan. Later startte Louwerse Voor de Kinderkamer, een tijdschrift voor de
allerjongsten, en De Kinderwereld voor de tussenliggende leeftijdsgroep. Onder het motto 'Wat ik
heb, dat geef ik u',1 schreef Louwerse verhalen, liedjes, rijmpjes en raadsels voor deze tijdschriften.
Hij maakte daarbij gebruik van diverse schuilnamen. In 1886 en 1888 verscheen zijn tweedelig
historisch overzichtswerk Geïllustreerde Vaderlandsche Geschiedenis voor jong en oud Nederland.
In het boek wilde Louwerse geschiedenis geven 'ontdaan van het romantische kleed. Niet alleen om
Oud en Jong Nederland aangenaam bezig te houden, maar ook om uit de geschiedenis te leeren
welken weg het op moet om het volk krachtig, vroom, vroed en welvarend te maken'.2 Net als
Goevemeur bewerkte Louwerse bekende buitenlandse titels als Robinson Crusoë, Willem Tell. Don
Quichote en de Sprookjes uit duizend en één nacht. Voor het huldigingsfeest van Koningin
Wilhelmina in 1898 schreef hij de liedbundel Uit oude en jonge harten. In 1884 ontving hij de D.A.
Thieme-prijs wegens zijn verdiensten voor het Nederlandse boek.
Aan zijn onderwijzersloopbaan kwam op 48-jarige leeftijd een einde door problemen met zijn
gehoor. In 1888 werd hem eervol ontslag verleend. Zijn doofheid is hem uiteindelijk noodlottig
geworden. In de zomer van 1908 bleef hij tijdens zijn dagelijkse wandeling door Den Haag staan
kijken naar voetbalspelende jongens. 'Geboeid door den strijd merkte hij de tram niet en - werd
gegrepen... Onze arme vriend!'3
Lof en blaam
Tijdens het nieuwe machtsevenwicht na de val van Napoleon, het zogenaamde Europees Concert,
groeide het natiebesef in de landen van Europa. In de letterkunde kwam dit tot uiting in de
populariteit van de historische roman, waarin ter versterking van de nationale identiteit het
vaderlands verleden werd verheerlijkt. In Nederland richtten schrijvers de blik voornamelijk op de
zestiende en zeventiende eeuw. Louwerse sloot met zijn geschiedkundige verhalen aan bij deze
traditie. Tijdens zijn leven kreeg Louwerse veel lof toegezwaaid. De Amsterdamse onderwijzer K.
Andriesse vond in 1899 zijn verhalen 'zoo echt nationaal, zoo geschikt om in het hart van iedere
Hollandsche jongen snaren te doen trillen'.4 Maar de visie van Louwerse op de geschiedenis viel
niet bij iedereen in de smaak. In 1905 vond J.W. Gerhard dat Louwerse 'er maar op los schrijft' en
alleen oog heeft voor oorlogsgeschiedenis:
'Voor Louwerse bestaat de geschiedenis slechts uit 'n verheerlijking van 't Oranjehuis en wat daarmee
samenhangt: veldslagen, zeeslagen, generaals en admiraals. Hij is de oppervlakkigste veelschrijver
dien we hebben. [Zijn geschiedverhalen] bederven den goeden smaak en verduisteren het beeld
der geschiedenis. Hoe eerder ze voor goed uit school en huis gebannen worden, hoe beter.'5
P.J. Meertens was het gedeeltelijk met hem eens. Ook na de verschijning van Busken Huets Land
van Rembrandt (1882-1884) zag Pieter Louwerse niet in dat geschiedenis meer omvat dan alleen de
'histoire bataille'. Niettemin vond Meertens in 1928 het werk van Louwerse nog van waarde om de
verrijking van historische kennis en de opvoedende kracht die ervan uitging.6
In 1857 was vaderlandse geschiedenis een verplicht schoolvak geworden. In het tijdschrift School
en Leven sprak de opvoedkundige Jan Ligthart dan ook zijn waardering uit voor de Geïllustreerde
Vaderlandsche Geschiedenis voor jong en oud Nederland, wegens het nut ervan voor het
geschiedenisonderwijs.7 Nog in 1928 stond dit overzichtswerk op een lijst met aan te bevelen
boeken, samengesteld door Hendrik van Tichelen.8 Daar waar Meertens sprak over een haast
hinderlijke objectiviteit, ervaren we Louwerse tegenwoordig als een sterk subjectief schrijver door
zijn vaderlandsliefde en royalisme. In het geschiedenisonderwijs van de twintigste eeuw maakte de
probleemloze lofzang op het verleden al gauw plaats voor een begin van kritische evaluatie.
4