Meertens herinnerde zich in 1928 dat in zijn jongensjaren de jaargangen van Voor 't Jonge Volkje
en de verhalen van Louwerse en Stamperius altijd het eerst uitgeleend waren in de
schoolbibliotheek. De auteur Ab Visser (1913-1982) sprak met enige afschuw over een periode
waarin de jeugdliteratuur in handen was van 'schoolmeesters', maar hij kon niet ontkennen dat hij
met een zeker romantisch, sentimenteel heimwee terugdacht aan verhalen als Bestevaêr Tromp van
Louwerse en De ondergang van Reimerswaal van Stamperius.21 P.C. Hooftprijswinnaar T'heun de
Vries (1907-2005) noemde Louwerse de Van Lennep voor kinderen, immers eveneens schrijver van
veelgelezen historische romans.22 Bij deze auteurs maakt het werk van Pieter Louwerse dus deel uit
van hun vroegste leeservaringen.
En heb ik vroeger zelf iets van Louwerse gelezen? Eh... nee. Wel las ik boeken van de generatie
schrijvende onderwijzers die op hem volgde: C. Joh. Kieviet en Chr. van Abkoude. Kieviet wilde
bewust een nieuwe geest brengen in de jeugdliteratuur en de kinderen niet langer als brave wezentjes
voorstellen. Zijn Uit het leven van Dik Trom verscheen in 1891 en markeerde het begin van de
kwajongensverhalen in de kinderliteratuur. De eeuw van De Brave Hendrikhet boek van Anslijn dat
tot 1877 werd herdrukt, was hiermee definitief afgesloten. Later volgden Pietje Bell (1914) en
Kruimeltje (1923) van Chr. van Abkoude, Kees de Jongen (1923) van Theo Thijssen en Ciske de Rat
(1941) van Piet Bakker. Al deze titels zijn de afgelopen jaren verfilmd en trokken volle zalen.
Louwerse heeft niet zo'n klassieker op zijn naam staan. Hij bleef, weliswaar in mindere mate dan
Andriessen, de onderwijzer die tegenover de kinderen stond en schreef met educatieve bedoelingen.
Op het eerste gezicht lijkt het er op dat Louwerse voor schrijvers na hem heeft gediend als
voorbeeld 'hoe het met moest'. Toch heeft Kieviet bepaalde aspecten van het vakmanschap van
Andriessen en Louwerse overgenomen. Daalder ontdekt bij Kieviet eenzelfde 'forsheid van lijn en
een typische zwierigheid van behandeling'.23 Kees Fens concludeert dat Kieviet in zijn historische
verhalen, met name Fulco, dichter bij Andriessen en Louwerse stond dan hij zelf erkende. Evenals
zijn twee voorgangers schreef Kieviet de geschiedenis vanuit het perspectief van 'de hoge heren'
en vanuit het vertrouwen dat 'het recht zal zegevieren'.24 De breuk die Kieviet meent te hebben
geslagen is dus maar betrekkelijk.
Tussen Tollens en Van Lennep?
Samenvattend kunnen we concluderen dat tot het midden van de twintigste eeuw het werk van
Louwerse geroemd en aanbevolen bleef. Zijn vaderlandsliefde raakte daarna snel uit de mode.
Andere kenmerken van zijn boeken, met uitzondering van de levensbeschouwelijke neutraliteit,
pasten niet in de esthetische benadering van kinderliteratuur die in de twintigste eeuw de overhand
kreeg. Het werk was daarvoor teveel overgoten met een educatief en opvoedend sausje. De laatste
Portret van C. Joh. Kieviet
1