We keren terug naar de raid op Walacria in 837.
Nadat ze het eiland geplunderd hadden, stootten de
piraten door naar Dorestad. Maar ze trokken zich
terug nadat ze vernamen dat Lodewijk de Vrome
met een leger naar het castrum Nijmegen was
gesneld. Ze zullen zich op Walcheren,
onbereikbaar voor de Frankische legermacht,
hebben teruggetrokken. De keizer, ervan
doordrongen dat zijn leger vanaf de landzijde niets
kon uitrichten, gaf daarom opdracht een vloot op
orde te brengen. Hij besefte dat hij niets kon
uitrichten zonder de schepen en de maritieme
bekwaamheden van de plaatselijke Friese
kooplieden, die de beschikking hadden over een
eigen vloot. En juist dezen hadden het laten
afweten. De Friezen waren volgens de West-
Frankische chroniqueur Prudentius ongehoorzaam
geweest43. Maar uit zijn woorden spreekt een
zekere aarzeling. Want het lag niet zo voor de hand
om hun koopvaardijschepen op te eisen, ook al
waren de ze landweerplichtig. Om de kooplieden
in het gareel te brengen, stuurde Lodewijk daarom
strenge abten en graven op hen af. Hun komst wijst
erop dat er een grotere groep nalatig moet zijn geweest. Wanneer het slechts om enkele individuen
zou zijn gegaan, zouden zij wel op de gebruikelijke wijze gestraft zijn, bijvoorbeeld door confiscatie
van goederen. De abten zullen gezocht hebben naar een oplossing om de Friezen te engageren. Of
ze daarbij veel succes hebben gehad, valt te bezien. Mocht er al sprake geweest zijn van enig
Frankisch militair overwicht, dan heeft dat in ieder geval niet lang geduurd en is Walcheren spoedig
weer in handen van Deense vrijbuiters gevallen. Want in 841 blijken ze op het eiland aanwezig te
zijn. Althans in dat jaar droeg Lotharius I Walacria en aangrenzende gebieden', waarschijnlijk
Zeeland Bewesterschelde, aan de Deense prins Haraldr junior over44. We moeten aannemen dat
deze het gebied dan al bezet had en dat de feitelijke situatie gelegaliseerd werd.
Het kustgebied bezuiden de Maas was krachtens de Verdeling van Worms in 839 formeel in handen
van Karei de Kale (840-877) gevallen. Door zijn verbond met de Denen had Lotharius het gebied
feitelijk geüsurpeerd. Hij kreeg het dan ook met het Verdrag van Verdun in 843 - dergelijke
verdragen waren veelal een bevestiging van de militaire status quo van het moment - formeel in
handen45.
Niet voor niets wond Prudentius zich bijzonder op over de overdracht van Walacria aan een
'duivelsaanbidder'. 'Als dank voor zijn verdienste', sneerde hij. Deze verdienste bestond volgens
de verbolgen kroniekschrijver uit het plunderen van Friese kuststreken ten bate van Lotharius en ten
nadele van Lodewijk de Vrome46. Het was volgens Prudentius dus Haraldr junior die, samen met
Lotharius, verantwoordelijk was geweest voor de aanval op Walcheren in 837. Dat zou heel goed
kunnen, want Lodewijk de Vrome had eerder toenadering gezocht tot de Deense koning Harekr
Gudrödarson (voor 827-854), de aartsvijand van de uit Denemarken verdreven clan van Haraldr
junior. De betrekkingen van beide koningen hadden de leden van deze clan in de armen van
Lotharius gedreven, nu deze laatste in conflict was gekomen met zijn vader. Lotharius hoopte door
de overdracht van koningsgoederen Haraldr junior en zijn broer Hrcerekr (Rorik), als medestanders
9