Boudewijn
Nadat graaf Boudewijn I de toorn van Karei de Kale over zich had afgeroepen door in 862 diens
dochter Judith te schaken, vluchtte de opstandige vazal naar het rijk van Lotharius. Zowel de paus
als bisschop Hincmar van Reims gingen ervan uit dat Boudewijn naar de Noormannen zou
uitwijken. Blijkbaar waren deze kerkvorsten op de hoogte van ons onbekende achtergronden van
Boudewijn. Ten tijde van zijn vlucht beheersten de Denen het hele kust- en rivierengebied. Vooral
Hrcerekr was hier prominent aanwezig, maar het is niet erg waarschijnlijk dat Boudewijn
aansluiting bij hem zou hebben gezocht. Want Hroerekr had zich inmiddels ontpopt als een
getrouwe van Lotharius en zou na diens dood een verbond sluiten met Karei de Kale. Het ligt meer
voor de hand dat Boudewijn naar Zeeland was gevlucht, gebied dat formeel onder militaire
heerschappij van Hrcerekr viel en behoorde tot het bisdom Utrecht. Hincmar richtte dan ook brieven
aan zowel Hrcerekr als de Utrechtse bisschop, waarin hij waarschuwde voor Boudewijn. Hij maande
Hroerekr zich niet met de geëxcommuniceerde graaf in te laten80. Maar veel zin had dat niet. want
de autoriteiten hadden in de Zeeuwse 'vrijstaat' weinig in te brengen. Hier waren Boudewijn en
Judith betrekkelijk veilig voor Frankische heersers. De oude betrekkingen tussen Walacria en
Engeland kunnen een belangrijke rol hebben gespeeld in hun keuze voor deze uitwijkplaats. Judith
had als weduwe van twee koningen van Wessex nauwe banden met Engeland. Zij werd. nadat ze
voor de tweede keer weduwe was geworden, door haar vader Karei de Kale naar West-Francië
teruggehaald. Bij haar terugkomst werd zij in hechtenis genomen. Men verwachtte blijkbaar een of
andere actie, misschien uit Engeland. Die bleef niet uit toen Boudewijn kort daarop Judith schaakte,
hetgeen mogelijke Engelse contacten van Boudewijn doet vermoeden. De angst van de paus en
Hincmar lag niet zozeer in het feit dat Boudewijn naar de Noormannen zou vluchten, als wel dat hij
zich bij hen zou aansluiten81.
Een verbond tussen Boudewijn, de Noormannen en mogelijk de Engelsen vormde een reëel gevaar
voor de Frankische vorsten. Van een dergelijke alliantie is nadien echter niets gebleken. Een
langdurig verblijf in een oncomfortabel vikingkamp op Walcheren zal Boudewijns doel niet zijn
geweest. Dan zou hij eerder hebben getracht via het eiland naar Engeland te ontkomen, maar dat
gebeurde niet. In plaats daarvan verzoende hij zich met de koning, kreeg toestemming om met
Judith te huwen en ontwikkelde zich tot een invloedrijk man aan het West-Frankische hof. Vanaf
het moment van Boudewijns rehabilitatie tot aan zijn dood in 879 lieten de Noormannen Vlaanderen
links liggen. We kunnen hierin de invloed van zijn contacten met de Scheldevikingen. de Scaldingi,
vermoeden.
Hij kreeg bij zijn huwelijk de honoresde grafelijke waardigheid, over een niet nader genoemd
gebied. De daarbij behorende landschenkingen volgden twee jaar later. We moeten dan in de eerste
plaats aan Brugge denken. De latere graven van Vlaanderen hadden aanzienlijke bezittingen rond
en vooral in deze plaats. Voor de Noormannentijd werd Brugge, dat een Romeinse achtergrond
heeft, aangeduid als municipium Flandrense. De naam Brugge, pas opduikend halverwege de
negende eeuw en afgeleid van het Oud-Noordse bryggja aanlegplaats, vormt een aanwijzing voor
de frequente betrekkingen onder invloed van Boudewijn met lieden uit Scandinavië of de Engelse
Danelaw*2. Na Boudewijns aantreden kwam Brugge tot ontwikkeling, de plaats kreeg zelfs een
eigen muntatelier, een indicatie voor de ontwikkeling als handelscentrum. De ondergang van
Domburg als handelsplaats zal een stimulans geweest zijn voor de opkomst van het nabije Brugge.
Als Boudewijn inderdaad op goede voet stond met de Scaldingidan heeft Karei de Kale in
meerdere opzichten juist gehandeld door hem weer in genade aan te nemen en hem het Vlaamse
kustgebied toe te vertrouwen.
Het militaire opperbevel werd in Vlaanderen aanvankelijk gevoerd door graven als Ingelram en er
was wellicht sprake van een markgraafschap. Mogelijk werden na de toegenomen plunderingen in
het begin van de jaren vijftig lekenabten zoals Adalelm van Gent belast met de kustbewaking83,
15