discussie over de ouderdom van een op schepen en roeiers gebaseerde heervaartplicht in Scandinavië nog voortduurt, is het aannemelijk dat er al wel een soortgelijke organisatie bestond106. Een heervaartplicht naar noords model doet in Frisici een rol van de Deense heersers uit de negende eeuw vermoeden. Speciaal de geografische beperking tot het door Hrcerekr beheerste gebied maakt de rol van deze krachtige bestuurder aannemelijk107. Indien we een koggeplichtige bevolking zien in de tegen Hroerekr in opstand gekomen bewoners, die novo (recent) cokingi genoemd werden108, dan zouden we hun verschijning kort voor 867, ofwel ten tijde van de heerschappij van Hroerekr, kunnen plaatsen. Vertrouwde Lodewijk de Vrome de kustverdediging met weinig succes toe aan zijn optimates, de Deense duces organiseerden een maritieme verdediging overeenkomstig hun eigen gewoonten, een fenomeen dat later zou blijven voortbestaan als de kogge. En juist die koggen komen we slechts zelden tegen in Zeeland, waar het als scheepsdienst een geïsoleerd, uit Holland geïmporteerd fenomeen lijkt te zijn109. Van een geografische indeling in koggen is geen sprake110. Het lijkt er uit dien hoofde op dat de Deense heersers niet veel invloed op het Zeeuwse kustgebied hebben uitgeoefend111. Naast de kogge als bestuurlijke geografische eenheid ontbrak in Zeeland ook een stand van welgeborenen. Hoewel we deze pas in de late Middeleeuwen tegenkomen, moeten de welgeborenen voornamelijk zijn voortgekomen uit een direct onder de West-Friese graven vallende bovenlaag. Koene heeft aannemelijk gemaakt dat deze is terug te traceren tot in de negende eeuw. Hij veronderstelt dat de voorlopers van de welgeborenen een militaire rol vervulden vanwege hun persoonlijke heervaartplicht, zowel onder de West-Friese graven als eerder onder de Frankische heersers112. En in de negende eeuw handelden de Denen Hroerekr en Gudrödr in hun naam. Met name Gudrödr kan met Kennemerland in verband worden gebracht, juist het gebied waar we de grootste concentratie welgeborenen aantreffen. Het lijkt niet te gewaagd om een causaal verband te veronderstellen tussen de verspreiding van (proto-) welgeborenen en de Frankische machtsconcentratie in het kustgebied. We krijgen aldus een vingerwijzing voor de machtsbasis van de Deense heersers, vooral in hun nadagen. Het volledig ontbreken van welgeborenen in Zeeland kan daarom terug te voeren zijn op de plaatselijke afwezigheid van de invloed van die Deense heersers. De aanleg van ringwalburgen aan het einde van de negende eeuw, waarschijnlijk op kroondomeinen, wijst erop dat Zeeland op dat moment weer door het centrale gezag werd beheerst. De hoge concentratie van drie ringwalburgen op Walcheren was niet alleen een teken dat de domeinen weer onder een centraal gezag in gebruik waren genomen, maar ook dat men beducht was voor een nieuwe bezetting. Deze bleef echter uit, want de Noormannen bouwden vanaf 879 hun versterkte kampen in het binnenland. Om in het Scheldegebied door te dringen, zullen ze tot hun vertrek naar Engeland in 892 vele malen langs Walcheren zijn gevaren zonder er zich te willen vestigen113. Het tijdperk van de Scaldingi, de vrije vikingen op Walcheren, was voorgoed voorbij. Tot besluit Dekker constateerde al dat veel geschiedschrijvers zich, als het om Zeeland gaat, hebben overgegeven aan allerlei fantasieën over de tijd vóór 1100, waarbij zij vooral de Denen ruimschoots aan hun trekken hebben laten komen114. De vraag is dan ook of het mogelijk is om aan de hand van de schaarse gegevens een gefundeerde conclusie te trekken over de vroege geschiedenis van Zeeland, voor zover het de Noormannen betreft. De hier geschetste situatie is, toegegeven, één van de mogelijke interpretaties van de bronnen en kon voor een belangrijk deel slechts door deductie tot stand komen. Maar deze ontstijgt de door Dekker bedoelde fantasie, want zij is voor een belangrijk deel gebaseerd op gereconstrueerde omstandigheden die in een ruimer geografisch kader kunnen worden geplaatst. De conclusie moet zijn dat zich in de negende eeuw voor langere tijd een piratennest op Walcheren 19

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2006 | | pagina 23