stamppot) gegeten worden, mep- /raopstelen, - steeltjes W. (Lrs.); ZB. (Bsl.: köölrabie: Dw./Ovz.
Gpol.: meiraope: Hdk.; Hrh.; Ier.: raopen; Ktg.; Kwd.); T./Phi. (Phi.; Po.; Scherp.); ZVW. (Nvt.)
ZVO-zd (Ovs.); LvH. (Lam./Kt.: raopsteelk.es)', GoFl. (Ntg.: knolletjes', Mdh.).
29. Kent u nog andere soorten bladgroente? Zo ja. geef de woorden ervoor een korte beschrijving.
W. (Wkp.: sniebiet: soort Chinese kool): T./Phi. (Phi. en Po.: ijsbergslae) SchD. (Otl.: lamsoren
LvH. (Lam./Kt.: snaibiet: bladgroente die boven de brond wordt afgesneden en opnieuw aangroeit
Wordt gegeten als spinazie).
Stengelgroenten
1De witte, zachte stengelgroente, die onder de grond groeit en een delicate smaak heeft? Men moei
ze wel eerst schillen, asperzje W. (Lrs.; Osb.; Wkp.): ZB. (Bsl.: Dw./Ovz.: Gpol; Ha.; Hdk.; Hrh.
Ier.: Ktg.; Kwd.); T./Phi. (Anl.; Phi.: Po.; Scherp.; Tin.); SchD. (Elm.: Otl.; Rns.); ZVW. (Cz./Zzd.
Nvt.); ZVO-zd asperzes (Kw.; Ovs.; Zdp.); LvH. (Hek.; Lam./Kt.; Klz.); GoFl. (Ntg.; Mdh.).
2. De plant met grote bladeren en dikke, vlezige, zurig smakende bladstelen, die al dan niet gekookt
of tot moes verwerkt worden? Ze dient ook om confituur van te maken; sommigen maken er zelfs
wijn van. rebarber, rabar(re)ber W. (Lrs.; Ok.; Osb.; Wkp.); ZB. (Bsl.; Dw.;Ovz.; Gpol.; Hdk.
Hrh.: reberbei, Ier.: Ktg.; Kwd. T./Phi. (Anl.; Phi.; Po.; Scherp.; Tin.); SchD. (Elm.; Rns.); ZVW
(Cz./Zzd.; Nvt.); ZVO-zd (Ovs.: ruuboorbele', Zdp.: reboorbeleLvH. (Hek. ook rababber:
Lam./Kt.; Klz.); GoFl. (Ntg.; Mdh.).
3. Kent u nog andere soorten stengelgroenten? Zo ja, geef de woorden ervoor een korte
beschrijving. ZB. prei, schorseneren (Dw./Ovz.; Hdk. ook: dooie viengers voor schorseneren; Hrh.:
Ier.; Ktg.; Kwd.); T./Phi. (Scherp.: schorseneren)', SchD. (Otl.: krabbekwaedzeekraal).
Koolgewassen
1De groentesoort in het algemeen die bestaat uit een vaste krop vlezige bladeren op een korte dikke
stengel? Er komen verschillende soorten voor, waarvan de meeste typisch zijn voor de winter.
köóle(n), koale W. (Lrs.; Ok.; Osb.; Wkp.); ZB. (Bsl.; Dw.;/Ovz.; Gpol.; Ha.; Hdk.; Hrh.; Ier.; Ktg.:
Kwd.); T./Phi. (Anl.; Phi.; Po.; Scherp.; Tin.); SchD. (Elm.; Otl.; Rns.); ZVW. (Cz./Zzd.; Nvt.):
ZVO-zd kuuël (Kw.; Ovs.; Zdp.); LvH. (Hek.; Lam./Kt.; Klz.); GoFl. (Ntg.; Mdh.).
2. De stam van een koolplant? (kööl)stro(e )nke W. (Lrs.; Ok.; Osb.: 't arte', Wkp.); ZB. (Bsl.:
Dw.;/Ovz.; Gpol.; Ha.; Hdk.: Hrh.; Ier.: de stele', Kwd.); T./Phi (Phi.; Po.; Scherp.; Tin.: stele):
SchD. (Elm.; Otl.; Rns .'.stompe): ZVW. (Cz./Zzd.: Gde.: stok: Nvt.); ZVO-zd (Ovs.; Zdp.); LvH. ne
köölstek (Hek.; Lam./Kt.: kóölsteel: Klz.); GoFl. (Ntg.: stele: Mdh.).
3. De soort met rode bladeren, die vaak met appeltjes wordt klaargemaakt? rooie kööle W. (Lrs.:
Ok.: Osb.; Wkp.); ZB. (Bsl.; Dw.;/Ovz.; Gpol.; Ha.; Hdk.; Hrh.; Ier.; Ktg.; Kwd.); T./Phi. (Anl.:
Ovm.; Phi.; Po.; Scherp.; Tin.); SchD. (Elm.; Otl.; Rns.); ZVW. (Cz./Zzd.; Gde.; Nvt.); ZVO-zd
ruukuuële (Kw.; Ovs.; Zdp.); LvH. (Hek.; Lam./Kt.; Klz.); GoFl. roaje koale (Ntg.; Mdh.).
4. De soort met een witte tot lichtgroene kleur? witte kööle W. (Lrs.; Ok.; Osb.; Wkp.); ZB. (Bsl.
ook sevooiekööl: Dw.;/Ovz.; Gpol.: Ha.; Hdk.; Hrh.; Ier.; Ktg.; Kwd.); T./Phi. (Anl.; Ovm.; Phi.:
Po.; Scherp, ook sevooiekööl): SchD. (Otl.; Rns.); ZVW. (Cz./Zzd.: groene kööle: Gde.; Nvt. ook
spitskööle): ZVO-zd witte kuuële (Kw.; Ovs.; Zdp.); LvH. (Hek.: Lam./Kt.; Klz.); GoFl. witte koale
(Ntg.: groewne koale: Mdh.).
5. De kleine witte soort met een spitse vorm? Het is een zomergroente en wordt dikwijls als
rauwkost gebruikt, spitskööle W. (Lrs.; Ok.; Osb.; Wkp.); ZB. (Bsl.; Dw.;/Ovz.; Gpol.; Ha.; Hdk.:
Hrh.; Ier.; Kwd.); T./Phi (Ovm.; Phi.; Po.); SchD. (Elm.; Otl.): ZVW. (Cz./Zzd.; Gde.; Nvt.); ZVO-
zd spitskuuële (Ovs.; Zdp.); LvH. (Hek.; Lam./Kt.; Klz.: savööiekööl): GoFl. spitskoale (Ntg.
redies: Mdh.).
6. De groene soort met een gebobbeld en gekruld blad? sa-, sevooiekööle W. (Lrs.; Ok.; Osb.:
Wkp.); ZB. (Bsl.; Dw.;/Ovz.; Gpol.; Ha.; Hdk.; Hrh.; Ier.: boerekööl: Ktg.; Kwd.); T./Phi. (Anl. en
Scherp.: boerekööle: Ovm.; Phi. ook groene kööl: Po.; Tin.); SchD. (Otl. en Rns.: boerekööle)
64