Dit kasteel moet weer opgebouwd zijn, want op 3 juli 1452 verbrandde het opnieuw, nu door toedoen van Philips de Goede die met zijn legerbende door Axel trok en de stad in brand stak. Plunderende Gentenaren deden in september van hetzelfde jaar dit nog eens dunnetjes over en verwoestten vervolgens alles wat Philips de Goede had laten staan. In 1963 werd door de Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek onderzoek verricht in de hoop de fundamenten van dit kasteel te vinden. Hoewel men deze niet aantrof, vond men aan de zuidzijde van Axel wel restanten van bijgebouwen behorend bij een ander kasteel: het hof van de heren van Axel dat door wallen en grachten omringd was. De bodemvondsten en funderingen werden gedateerd op eind vijftiende eeuw. Dit tweede kasteel werd in 1570 met de Allerheiligenvloed zwaar getroffen. Toen vervolgens de Geuzen in 1574 een aantal panden in Axel in brand staken, ging ook het kasteelcomplex in vlammen op. Als er nog restanten van het kasteel in de ondergrond zitten, bevinden zij zich nu onder de wallen die na 1586 door prins Maurits op deze plaats zijn aangelegd. Een van de belangrijkste redenen dat de kastelen die de troebelen van de veertiende en vijftiende eeuw overleefden en vervolgens tijdens de Nederlandse Opstand getroffen werden niet meer hersteld zijn, is mijns inziens het gevolg van de politieke situatie. Voor zover er nog adel en grootgrondbezitters in Zeeuws-Vlaanderen waren, trokken de katholieke heren zich terug op hun bezittingen in de Zuidelijke Nederlanden. Zij zouden ook niet meer terugkeren. De hervormde adel en grootgrondbezitters, voor zover geen militairen, verbleven in de relatief veilige delen van de Republiek en zeker niet in het generaliteitsgebied Zeeuws-Vlaanderen. Zeeuws-Vlaanderen zou ondertussen bijna 80 jaar lang oorlogsgebied blijven met overal zoutwaterinundaties en braakliggend land. Na het midden van de 17de eeuw, toen de rust terugkeerde, zullen er weinig lieden geweest zijn die een verwoest kasteel in het ver weg gelegen generaliteitsland weer wilden herstellen Voormalige buitenplaatsen in Zeeuws-Vlaanderen Aan de hand van enkele voorbeelden hoop ik te laten zien dat Zeeuws-Vlaanderen ook wel degelijk buitenplaatsen heeft gekend buiten de eerdergenoemde nog bestaande landhuizen. Een van de oudste typen buitenplaatsen is de zogenaamde herenkamer. De eigenaar van een verpachte boerderij liet een kamer van de boerderij inrichten voor eigen gebruik of er werd een 'herenkamer' aan het huis gebouwd. In eerste instantie gebeurde dit om tijdens inspectiereizen of jachtpartijen te kunnen overnachten, maar al snel ook om 's zomers enige dagen buiten de stad door te kunnen brengen. Een voorbeeld van een dergelijke herenkamer in Zeeuws-Vlaanderen betrof de Catshoeve nabij Groede. Jacob Cats woonde van 1603 tot en met 1623 in Middelburg. Hij bezat samen met zijn broer veel land in westelijk Zeeuws-Vlaanderen. Nabij Groede lieten zij in 1614 de Catshoeve bouwen, die door de broers tevens als buitenverblijf werd gebruikt. Nog in 1888 meldde de bekende dominee Craandijk in zijn Wandelingen door Nederland'. eenige minuten ten noordwesten van het dorp aan den Catsweg vindt men de hofstede, waar Cats vertoefde als hij Groede bezocht, en men verhaalt dat de groote palmstruiken die er prijken door zijn hand zijn geplant'Deze boerderij is helaas afgebroken, maar op oude foto's is duidelijk zichtbaar dat de boerderij vele malen groter was dan gebruikelijk in de zeventiende eeuw. Halverwege de Axelsestraat in Terneuzen staat op een verhoging een laat negentiende-eeuwse boerderij met de naam Moffenschans. De Moffenschans is als verdedigingswerk in 1583 aangelegd door Duitse soldaten in Staatse dienst, om Terneuzen te beschermen tegen Spaanse aanvallen vanuit Axel. Rond 1600, na de inname van Axel en de fortificatie van Terneuzen, verloor de Moffenschans zijn nut en werd vervolgens door de Terneuzense burgemeester Johan Serlippens 12

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2006 | | pagina 14