Jacob van Citters Over de rol die de Van Citters gespeeld hebben in de geschiedenis van Popkensburg is veel bekend, zodat een uitweiding over hun leven op zijn plaats is. Jacob van Citters (1708-1792) vestigde zich na de voltooiing van zijn rechtenstudie te Leiden in 1728 als advocaat in zijn geboortestad Middelburg.4 Al snel bekleedde hij hier verschillende ambten en waardigheden. Zo heeft hij onder meer 57 jaar lang zitting gehad in het stadsbestuur. In 1747 werd hij tot burgemeester benoemd. Deze functie vervulde hij tot 1783 om de driejaar. Voorts was hij bewindhebber van de Verenigde Oost-Indische Compagnie en werd in 1761 door de Staten van Zeeland, als uitvoerende van het stadhouderschap voor de toen minderjarige Willem V, aangesteld tot gecommitteerde namens de Eerste Edele van Zeeland in de Staten van Walcheren. In 1786 mocht van Citters Willem V, toen deze met zijn gezin een bezoek aan Zeeland bracht, op Popkensburg ontvangen.5 Jacob was een liefhebber van kunsten en wetenschappen en bezat een uitgebreide bibliotheek en belangrijke verzamelingen van schilderijen, portretten, prenten en schelpen. Jacob van Citters trouwde in 1737 met Anna Sara Boudaen. Anna Maria Boudaen, zuster van Anna Sara, wilde in 1762 Popkensburg verkopen waarop Jacob van Citters gebruik maakte van het aan zijn vrouw toekomende naastingsrecht zodat het kasteel haar bezit werd. Na het overlijden van Anna Sara kwam Popkensburg aan Jacob van Citters. Direct na het verkrijgen van Popkensburg lieten de Van Citters allerlei werkzaamheden aan kasteel en park uitvoeren.6 Zo werden de grote schuur en stal op de voorburcht afgebroken en vervangen door twee nieuwe stallen die ruimte boden aan vijf paarden en zeven koeien. Op het bijliggende land werden namelijk koeien vetgemest voor zowel eigen gebruik als de verkoop. Het koetshuis werd afgebroken en een nieuw, waar de phaeton (rijtuig) makkelijk kon draaien, gebouwd. Op de binnenplaats van het kasteel werd de winterkeuken gerenoveerd, dat wil zeggen de voormuur opnieuw opgemetseld met daarin schuifkozijnen en de schouw geheel vernieuwd waarin een fornuis 'van bekwame grootte' werd geplaatst. Aan kasten kwamen er een spinde met twee glazen ramen en van onder twee deurtjes en een 'regbank' voor de glazen met van onder kastjes en deurtjes. Ook ie waterput en pomp werden hersteld en op de schoorstenen van het kasteel voorzieningen aangebracht zodat er geen ooievaars meer konden nestelen die het regenwater verontreinigden met hun uitwerpselen en het water uit de put ondrinkbaar maakten. Het kasteel werd nadat verschillende kruisvensters door schuiframen vervangen waren aan de buitenzijde aangesmeerd met bastarttrasmortel en het dak aan de oostzijde met pannen bedekt. Bij het uitbaggeren van de gracht rond het kasteel bleek dat de fundamenten van het slot nog in uitstekende staat verkeerden. De brug behoefde wel een nieuw loopvlak van eiken balken, maar de in 1727 geplaatste pijlers van West-Indisch hout waarop de brug rustte bleken nog in een prima staat te verkeren. Drie wapenborden, die in het 'voorhuis van het kasteel' hingen liet Van Citters overbrengen naar de kerk van Sint Laurens. Het ging om de rouwborden van Walter Fourmenois, Pieter Boudaen Courten en Catharina Fourmenois.7 Deze drie personen zijn begraven in de Koorkerk te Middelburg waar identieke wapenborden zijn opgehangen. De eerste veranderingen in het park bestonden uit het aanleggen van een vispad langs de buitenzijde van de binnengracht. Op het eiland, het terrein tussen de twee grachten, werd de stenen galerij met aan weerszijden een zomerhuis (prieel) afgebroken en vervangen door slechts één houten zomerhuis. Tevens werd een van de vijvers gedempt en het eiland opnieuw ingeplant. Aan de oostzijde van het kasteel kwam een zichtas naar de Noordweg waarvoor de duiventil werd afgebroken. Ongetwijfeld zijn er in latere jaren nog de nodige werkzaamheden uitgevoerd, maar daarover zijn nauwelijks gegevens beschikbaar. Het echtpaar Van Citters investeerde veel geld in kasteel en park, maar het verkeerde volgens 29

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2006 | | pagina 31