Ermerins dan ook 'in een zeer goede orde zonder eenig verval en strekte dus zijnen bezitters zoo wel als Walcheren tot eer en aanzien'.8 Jacob Verheye van Citters Jacob van Citters had testamentair beschikt dat het kasteel met landerijen, 162 gemeten en 146 roeden, bij zijn overlijden voor een bedrag van 7.500 Vlaams naar zijn dochter Magdalena zou gaan.9 Indien zij het niet wilde aanvaarden, kwam het onder dezelfde condities aan zijn jongste zoon Caspar. Mocht ook deze ervan afzien, dan kwam het aan zijn zoon Jacob Verheye van Citters. Aangezien zowel Magdalena als Caspar van Popkensburg afzagen, kocht Jacob Verheye van Citters het voor 7.500 Vlaams uit de boedel. Jacob Verheye van Citters (1753-1823)10 werd vrijwel direct na zijn promotie te Utrecht benoemd tot lid van de Raad van Vlaanderen. Deze functie verruilde hij na vier jaar voor die van raad in het Hof van Holland, Zeeland en West-Friesland in Den Haag. De Bataafse omwenteling in 1795 met zijn nieuwe normen, waaraan Verheye zich niet wilde aanpassen, maakte een abrupt einde aan zijn ambtelijke carrière. Aangezien Verheye in Den Haag woonde toen hij in 1792 eigenaar van Popkensburg werd, machtigde hij zijn broer Caspar om uit zijn naam de ambachtsheerlijkheid Sint-Laurens te besturen en te beheren. Deze gaf reeds in 1793 de opdracht terug, omdat Verheye aan Petronella Post, Caspars aanstaande vrouw, de toegang tot Popkensburg ontzegde." Hoogstwaarschijnlijk is Verheye tot 1800, toen hij als weduwnaar terugkeerde naar Walcheren en zich op Popkensburg vestigde, nauwelijks op het kasteel geweest. Door de Franse Tijd en de economische recessie heeft Verheye een heel wat soberder staat gevoerd dan zijn ouders. Vooral 's winters als grote delen van Walcheren onder water stonden, was het er eenzaam wonen. Verheye sprak zelf ook over Popkensburg als zijn afgelegen woonplaats. Desondanks beviel het hem daar goed blijkens correspondentie die hij voerde met een aangetrouwde tante. Verheye wilde hertrouwen. Zijn tante schreef hem dat hij, zolang hij ook 's winters op Popkensburg bleef wonen en over zo weinig luxe beschikte - hij bezat bijvoorbeeld geen rijtuig - geen vrouw van geboorte zou kunnen vinden. Verheye was dezelfde mening toegedaan, maar was niet van plan om van Popkensburg te vertrekken. Het beviel hem daar prima en hij zag geen enkele reden om het 's winters te verlaten en zich zes maanden in de stad te vervelen. Bovendien was hij van oordeel dat hij. om de nalatenschap van zijn kinderen niet te schaden, zich op dat moment geen huis in Middelburg kon permitteren. Hij hertrouwde in 1805 met de weduwe Christina van Soelen, een vrouw ver beneden zijn stand. In Middelburg is dan ook het nodige over dit huwelijk afgeroddeld. Overigens was Christina door haar eerste huwelijk eigenaresse van de buitenplaats Goldstein waar het echtpaar Verheye des zomers zo nu en dan enige weken doorbracht. Verheye was een befaamd amateurhistoricus en fervent verzamelaar. Reeds op jeugdige leeftijd had hij belangstelling voor de geschiedenis van Zeeland en hij bezat een grote verzameling archiefstukken, bijeengebracht door zijn voorouders en door hem verder uitgebreid. Verder bracht hij gedurende zijn leven een grote collectie kaarten, prenten en tekeningen betreffende deze provincie bijeen, die de naam Zelandia Illustrata droeg. Vele uren heeft Verheye doorgebracht in zijn bibliotheekkamer. Deze kamer met een zeer fraaie schouw bevond zich in de noordwesthoek van het kasteel. Hier werkte hij aan zijn liefhebberij, de bestudering van de wordingsgeschiedenis van Zeeland en de verdere uitbreiding van zijn historisch-topografische atlas de Zelandia Illustrata, een belangrijk hulpmiddel bij zijn navorsingen naar de geschiedenis van zijn gewest. Laurens de Witte van Citters Na het overlijden van Jacob Verheye Van Citters in 1823 hadden zijn vier kinderen enige moeite om de erfenis te verdelen. Uiteindelijk stelde zijn zoon Laurens de Witte van Citters, in Den Haag wonende en aldaar wethouder, voor dat hij uit de boedel het huis Popkensburg met een deel van de 30

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2006 | | pagina 32