metaalvondsten. Een kasteel als Sint Maartensdijk moet in het verleden veel bouwmetaal en vele metalen gebruiksvoorwerpen hebben gekend, maar blijkbaar hebben de opgravers dit niet teruggevonden of is het materiaal niet verzameld. Opgravingen 1965 en 1966 Aanleiding voor de opgravingen op het kasteelterrein was de verkoop van het terrein waarop eens de gebouwen van de opper- en nederhof van het kasteel van Sint Maartensdijk hadden gestaan. Tot 1965 kende het terrein een agrarisch gebruik waarbij de grond met name als akkerbouwgrond voor aardappelen en groente was benut. Bij de aanvang van het gravend onderzoek stond één van de oude kasteelgebouwen nog overeind: een kleine toren die al sinds mensenheugenis als cachot werd gebruikt. In 1965 kwamen er plannen voor het bouwen van een bungalow op het voormalig nederhofterrein. De Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek zag in deze bouwplannen een verstoring van het bodemarchief en er was hierdoor voldoende reden om ter plaatse een archeologisch bodemonderzoek te laten uitvoeren. In het najaar van 1965 begon de Rijksdienst met de opgraving onder leiding van J.G.N. Renaud. bijgestaan door een aantal medewerkers van de Heidemij en enkele omwonenden. Al vrij snel kwamen de eerste funderingen te voorschijn. Anders dan het volledige voorburchtterrein vrij te graven, werd ervoor gekozen om vooral de verschillende funderingen met een smalle sleuf bloot te leggen en het aldus verkregen beeld verder aan te vullen met enkele proefsleuven verspreid over het terrein. Op deze wijze kon een redelijk volledig beeld van het voorburchtterrein worden verkregen binnen de beschikbare hoeveelheid tijd en geld. De invallende vorst maakte dat tegen het einde van het jaar de opgravingen tijdelijk werden stilgelegd om pas vroeg in het voorjaar van 1966 weer van start te gaan. Het opgravingsbedrijf van toen verschilt toch aanzienlijk met de manier van werken tegenwoordig: de proefsleuven en fundamenten bleven gedurende de winterperiode open. De eerste dagen van het veldwerk in 1966 werden dan ook besteed aan het schoonmaken van de sleuven en het opruimen van ingestorte putwanden. De opgraving uit 1966 leverde van alle vier de campagnes het meeste materiaal op. Dit komt met name omdat tijdens deze campagnes enkele gesloten vondstcomplexen werden aangetroffen die redelijk rijk aan vondstmateriaal waren. Zo moeten hier onder andere het gemak in de zuidmuur en het vondstcomplex tegen het bruggenhoofd genoemd worden. Naast de gebruikelijke grapen en kruiken werd er ook een fragment van een lavabo geborgen. Meest opmerkelijke vondst uit de gracht waren een viertal proenen van steengoed. Deze proenen werden tijdens het bakken van de keramiek tussen de verschillende kannen en kruiken gezet om te voorkomen dat ze aan elkaar vast zouden bakken. Het was voorzover bekend de eerste keer dat dergelijke proenen in Nederland waren aangetroffen. Omdat het eigenlijk pottenbakkersafval is, zou je verwachten dat ze in het productiecentrum thuishoren, dat zeker in Duitsland was gesitueerd. Om onbekende reden zijn de proenen echter in de gracht in Sint-Maartensdijk terecht gekomen. De datering van het vondstmateriaal afkomstig van en rond de voorburcht beslaat in grote lijnen de periode waarvan uit historische bron bekend is dat het kasteelterrein bewoond was. De vroegste vondsten dateren uit de veertiende eeuw terwijl de meest recente vondsten uit de achttiende eeuw stammen. Eén vondst was duidelijk van na de bewoning van het kasteelterrein: er werden vijftien menselijke begravingen aangetroffen. Deze begravingen hebben plaatsgevonden nadat het kasteelterrein bij een openbare verkoop was verkocht en de verschillende gebouwen waren gesloopt. Deze maakten deel uit van een klein kerkhof dat gedurende korte tijd in gebruik is geweest.Tijdens het veldwerk werden de begravingen geborgen waarna het merendeel van de menselijke skeletresten in overleg elders op het terrein zijn herbegraven. 44

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2006 | | pagina 46