De groep vogels is qua aantal even groot als die van de zoogdieren. In deze groep zijn met name de
knobbelzwaan en de reiger sterk vertegenwoordigd. Bij de reigers kan worden opgemerkt dat het
hierbij vooral om zeer jonge exemplaren gaat. De reden hiervoor is nog onduidelijk en er wordt
momenteel nog onderzoek naar gedaan in vergelijkbare contexten. Uit historische gegevens blijkt
dat er op het kasteelterrein een zogenaamd valkhuis heeft gestaan. In het dierlijk botmateriaal zijn
de resten van ten minste één havik terug gevonden, wat inderdaad een bevestiging van dit valkhuis
kan zijn.
De ligging van het kasteel aan een zeearm wordt geïllustreerd door het verzamelde en bewaarde
vismateriaal en de aangetroffen schelpdieren. De bekende soorten zoals kabeljauw en schelvis zijn
ook in Sint-Maartensdijk aanwezig, maar ook enkele wat minder bekende vissen zijn in het
materiaal teruggevonden. Hier moeten, vooruitlopend op het onderzoek, alvast de zeewolf en de
!om worden genoemd, beide vissen met een lengte van meer dan een meter. Beide soorten zijn
voorzover bekend nog niet eerder in Nederland in een archeologische context aangetroffen.
Tussen het vondstmateriaal zijn al met al resten van dieren teruggevonden die zeker verwacht
mochten worden op een kasteel van de status en omvang van Sint-Maartensdijk. Een aantal
diersoorten is echter niet teruggevonden of is ondervertegenwoordigd in het materiaal. Dit kan deels
worden toegeschreven aan de gehanteerde verzamelmethode, waarbij in plaats van met zeven er
uitsluitend met de hand botmateriaal werd verzameld. Daarnaast zijn niet alle botten verzameld of
bewaard, waardoor het verzamelde materiaal zeker geen volledig beeld van de dieren op het
kasteelterrein geeft. Ondanks deze beperking vormt de studie van het dierlijk botmateriaal nu al een
mooie aanvulling op de andere bronnen, zowel wat betreft onze kennis van de dagelijkse menukaart
als van het dagelijks leven op een Zeeuws kasteel. Momenteel wordt druk gewerkt om de
verschillende vondstcategorieën, waaronder het aardewerk en het dierlijk botmateriaal, met elkaar
in verband te brengen, hetgeen zeker nieuwe gegevens zal opleveren. Het jaar 2005 was het jaar
van het kasteel. Als alles loopt zoals gepland, kunnen we dit kastelenjaar voor de gemeente Tholen
in 2007 hopelijk nog eens dunnetjes overdoen met een fraaie publicatie over het vele werk dat aan
een van de mooiste kastelen van Zeeland verricht is.
Hans Koopmanschap (Oosterhout 1978) studeerde achtereenvolgens geschiedenis in lerarenvariant te Tilburg,
Middeleeuwse archeologie aan de Universiteit van Amsterdam en volgde de lerarenopleiding le graads in Amsterdam. Sinds
2004 is hij bezig met een (buiten)promotieonderzoek naar de middeleeuwse ontginnings- en bewoningsgeschiedenis van
West- en Midden-Brabant. Vanaf 2003 was hij als archeoloog werkzaam voor onder meer stichting ArcheoService te
Eindhoven en de Kastelenstichting Holland en Zeeland.
Dave la Fèber (Rotterdam 1962) studeerde in 1987 af aan het Van Hall Instituut te Groningen met als specialisatie
plantveredeling. Hierna volgde hij een opleiding aan de Rijks Hoge School Groningen met de specialisatie Milieukunde.
Momenteel studeert hij archeologie aan de Rijks Universiteit Groningen.
Beiden zijn naast hun studie werkzaam in de Nederlandse archeologie bij Ingenieursbureau Oranjewoud BV. De uitwerking
van de opgravingen van het kasteel Sint-Maartensdijk gebeurt in de vrije uren.
Literatuur
A.A. Arkenbout, Frank van Borselen. Het dagelijks leven op zijn hoven in Zeeland en het Maasmondgehied (Rotterdam
1994).
M.W.A. de Koning en K.-J.R. Kerckhaert, Verkennend archeologisch onderzoek ter plaatse van de uitbreiding van het
Maartenshof te Sint-Maartensdijk (Nieuwerkerk aan den IJssel 2003).
MAP Surveying BV, Rapport georadaronderzoek binnen de buitenste singels van het voormalige kasteel van St.
Maartensdijk (Arnhem 2003).
J .P.B. Zuurdeeg. Het hof te Sint-Maartensdijk; het slot van de Oranjes en hun voorzaten (Tholen 2000).
47