POPKENSBURG I.H. Vogel-Wessels Boer Inleiding Walcheren was vroeger rijk aan buitenplaatsen.1 De eerste buitenplaatsen ontstonden hier aan het einde van de zestiende eeuw. Patriciërs en rijke kooplieden stichtten op het platteland een tweede woning waar zij des zomers hun drukke werkzaamheden en de stinkende en lawaaierige stad konden ontvluchten. In de zeventiende eeuw nam de trek naar buiten enorm toe. Het stichten van een zomerverblijf naar de mode van de tijd werd toen in de eerste plaats gezien als een statussymbool. Buitenplaatsen waren plaatsen van vermaak die meer geld kostten aan lasten en onderhoud dan ze opbrachten door de verkoop van hout en producten uit moestuin en boomgaard. Overigens werd de term buitenplaats pas vanaf eind zeventiende, begin achttiende eeuw gebruikt; daarvóór sprak men van (boeren)hofstede of lusthof. Het hoogtepunt van de buitenplaatsencultuur werd in de achttiende eeuw bereikt, met het derde kwart van die eeuw als absolute glorietijd. In deze periode zijn zeer grootse en harmonieuze tuinen, de zogenaamde formele tuinen, met geaccentueerde hoofdas, kanaalvormige vijvers en symmetrische tuinruimtes, aangelegd. De parken en bossen van de circa 120 buitenplaatsen die in de bloeiperiode op Walcheren lagen, besloegen ongeveer een 1/8 deel van het eiland. Het landschap van Walcheren werd dan ook bepaald door de buitenplaatsen. Met recht sprak men over Walcheren als de Tuin van Zeeland. In het midden van de negentiende eeuw is dit aantal afgenomen tot circa 50 en nam nadien nog verder af. Oorzaken waren onder meer de economische recessie en de daaropvolgende Franse Tijd, waardoor het onderhoud van een buitenplaats voor velen niet meer te betalen was. Bovendien kwam aan het einde van de achttiende en begin negentiende eeuw de landschapstuin in de mode. De metamorfose van de formele tuin in een landschapspark kostte een fortuin en slechts een enkeling kon dat opbrengen. Verder kwamen door erfenissen soms meerdere buitenplaatsen in één hand. Voor een overbodig geworden buitenplaats was veelal geen koper te vinden. Het Walcherse landschap werd bepaald door de buitenplaatsen, maar het was geen statisch landschap. Het aantal buitenplaatsen veranderde voortdurend en tuinarchitectuur is aan mode onderhevig zodat een park een zeer vergankelijke kunstuiting is. Op de ene plaats werd een buitenplaats 'gemoderniseerd', uitgebreid, ingekrompen of afgebroken en het park omgezet in landbouwgrond, terwijl elders een nieuwe buitenplaats werd gesticht. Er zijn 250 namen van buitenplaatsen op Walcheren bekend, maar zij bestonden niet alle tegelijk. Ook de geografische spreiding van de buitenplaatsen veranderde. In het midden van de zeventiende eeuw waren ze voornamelijk rond Middelburg en Vlissingen te vinden. De eigenaren kwamen voor een groot deel uit deze steden en een ligging aan een drukke goed berijdbare weg was dan ook belangrijk vanwege de bereikbaarheid maar ook omdat men met zijn buitenplaats zijn status, zijn rijkdom goed aan een ieder wilde tonen. Een eeuw later is de grootste concentratie te vinden in de strook tussen Vrouwenpolder en Oostkapelle. Eén van de buitenplaatsen die een stempel op het Walcherse landschap heeft gedrukt is het in 1863 afgebroken kasteel Popkensburg, gelegen in Sint Laurens. Eigenaren van Popkensburg Over het middeleeuwse Popkensburg is nauwelijks iets bekend.2 Er wordt verondersteld dat het gesticht is door Jan van Popkensborch. Deze Jan was hier geen onbekende, hij komt in verschillende oorkonden uit de dertiende eeuw voor. Zo wordt hij in een charter van 1294 genoemd als de 26

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2006 | | pagina 28