VOLKSVERHALEN Ruben A. Koman schreef onlangs twee boeken over volksverhalen en volksgeloof, over Dordrecht (Bèèh...! Groot Dordts volksverhalenboek) en Dalfsen (Dalfser Muggen), beiden uitgegeven door Profiel te Bedum. i.s.m. het Meertens Instituut te Amsterdam. Het is zijn bedoeling om meer volksverhalen te verzamelen van de provincie Zeeland, zodat dat uiteindelijk kan resulteren in een boekwerk. Zijn vraag is of onze lezers een enquête willen invullen, die u samen met de dialectvragenlijst bij Nehalennia aantreft. WELKE VIS IS DIT? Toen ik de vragenlijst over de namen van vissen las, dacht ik: dat is niet eenvoudig. Er spelen immers twee problemen: wat is de dialectnaam van een bepaalde vis en hoe maak je duidelijk welke vis bedoeld wordt? Al heel lang geleden hebben biologen en dan speciaal de taxonomen, een internationaal systeem van naamgeving uitgewerkt. Linnaeus begon ermee in 1758; elke soort heeft een wetenschappelijke naam (vaak abusievelijk Latijnse naam genoemd), bestaande uit een geslachts- en een soortsnaam. Bedoeling was eenduidigheid te scheppen in een wereld van lokale namen in allerlei talen. Sedert een aantal jaren wordt geprobeerd ook tot uniformering van de Nederlandse namen van planten en dieren te komen, omdat dit makkelijker in het dagelijks taalgebruik is. Terug naar de vragenlijst. 'Vraag 31: Een haringachtige vis die maar 31 cm wordt en in grote scholen rondzwemt? Hij heeft een blauwgroene rugzijde, die overgaat naar zilverwit op de buikzijde. Hij wordt meestal gerookt gegeten en tegenwoordig ook vaak gegrild.' Tja, daar sta je dan als marien bioloog. Wat zou het zijn? En ik denk dat dialectsprekers die geen bioloog zijn nog meer onzekerheid gevoeld zullen hebben. Het goede antwoord is, blijkt uit de bespreking van de vragen, de sprot! Veel dialectsprekers hadden het helaas mis en de foute antwoorden (ik noteer in AGN: Algemeen Gangbaar Nederlands) zijn: geep, haring, makreel. De inzenders kunnen ongetwijfeld deze soorten uit elkaar houden, ze zijn zo verschillend, maar begrepen waarschijnlijk niet welke soort bedoeld werd. Bij vraag 33 is hetzelfde aan de hand. 'Een kabeljauwachtige vis die ongeveer 45 cm wordt? De rug van de vis is groen-blauw gekleurd: flanken en buik zijn zilverachtig. Het vlees van de vis is licht verteerbaar en wordt als gezond beschouwd.' Ook hier is de beschrijving direct ontleend aan aflevering 7 (De zeevisser) van het Woordenboek van de Vlaamse dialecten. Het goede antwoord is: wijting! Was bij de sprot de maximale afmeting correct, hier is die de helft te klein en wel heel veel vissen hebben licht verteerbaar vlees. Koolvis en steenbolk zijn de foute antwoorden. Een laatste voorbeeld: vraag 37. 'De vis met een puntige kop en een oranjerode rugzijde? De flanken zijn roze gekleurd en de buik is zilverachtig. De rand van het kieuwdeksel is helder rood. Hij heeft vast en licht rozig wit vlees met veel smaak; zijn schubben zijn hard. Hij wordt vooral in filets verkocht en wordt gebakken of gestoofd.' Wat zou dat nu voor vis zijn? Zoveel roodgekleurde vissen zijn er niet aan onze kust. Roodbaars of rode poon? De beschrijvingen van deze soorten in mijn visboeken zijn anders dan de vraag van het vragenblad, maar rode poon lijkt er het meest op. Dat klopt: rode poon is goed en roodbaars, harder, zalm en steur zijn fout. Zijn de foute antwoorden bij de drie geciteerde vragen echt fout? Zijn het toch niet gewoon dialectnamen voor de bedoelde vissoort? Ik denk het niet, omdat het hier zo duidelijk is allemaal, maar bij andere vragen is het niet zo eenvoudig; de ingezonden namen kunnen inderdaad verschillende dialectnamen zijn voor dezelfde vissoort. Maar het kan ook zijn dat er vanwege onzekerheid over de vraag welke vissoort bedoeld wordt, dialectnamen van andere vissoorten ingezonden zijn. Wie zal het zeggen. 72

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2006 | | pagina 74