Nederlandse Hervormde Kerk en (in mindere mate) ook leden van de Gereformeerde Gemeenten
de Noordoostpolder boven Zeeland. Van de inwoners van de polder rekende 40% zich tot de
Nederlandse Hervormde Kerk, terwijl de Gereformeerde Gemeenten - die in 1957 in de polder 270
leden telden - grotendeels uit Zeeuwen bestonden.39 Op basis van deze gegevens mogen we
concluderen dat er tot 1952 uit Zeeland veel gereformeerden en hervormden naar de
Noordoostpolder vertrokken. De meest treklustige personen van gereformeerde of hervormde huize
waren omstreeks 1952 dus al uit Zeeland verdwenen, waardoor de emigratie van deze
bevolkingsgroepen naar overzeese landen afgeremd werd.
Dit verklaart echter nog maar gedeeltelijk waarom zij verhoudingsgewijs minder vaak emigreerden
dan hun geloofsgenoten in de rest van Nederland. Er is nog een goede verklaring voor de lagere
emigratiebereidheid onder de gereformeerde en hervormde bevolking van Zeeland. Onder hen
bevonden zich veel gereformeerden van bevindelijke signatuur, die ofwel behoorden tot de
rechterflank van de Nederlandse Hervormde Kerk (Gereformeerde Bond), of tot de Gereformeerde
Gemeenten en de Oud-Gereformeerde Gemeenten. Van deze laatste twee kerken was - in 1947 -
6.3% van de totale Zeeuwse bevolking lid, terwijl deze kerkgenootschappen in Nederland als geheel
een veel lager bevolkingsaandeel van 1.5% hadden. Van de ongeveer 52.000 gereformeerden in
Zeeland in 1947, was 31.5% lid van de (Oud-) Gereformeerde Gemeenten.40 In de provincies
Groningen, Friesland en Drenthe daarentegen was de samenstelling van het gereformeerde
volksdeel geheel anders. De gereformeerden in die provincies behoorden bijna uitsluitend tot de de
Gereformeerde Kerken in Nederland (GKN) en de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt (GKV),
beide neocalvinistische kerkgenootschappen. De omvang en invloed van de Gereformeerde Bond
in de Nederlandse Hervormde Kerk en dé Gereformeerde Gemeenten was in Groningen en
Friesland een stuk kleiner dan in Zeeland.
De crux is dat de twee gereformeerde hoofdstromen - de neocalvinisten en de bevindelijken - een
sterk uiteenlopend wereldbeeld hadden, dat van invloed was op hun emigratiebereidheid. Het
wereldbeeld van de neocalvinisten was ontsproten aan het gedachtegoed van Abraham Kuyper, met
als grondmotief de soevereiniteit van God over heel het menselijk leven en de daaraan verbonden
noodzaak tot herkerstening van de cultuur op universeel niveau. De neocalvinistische
gereformeerden hadden een wereldbeeld dat - enigszins generaliserend - rationeel, optimistisch,
activistisch, organisatorisch, collectief, praktisch en probleemoplossend was en waarin grote
waarde werd gehecht aan de mens als verantwoordelijke 'medearbeider Gods'. De bevindelijk-
gereformeerden waren over het algemeen subjectiever, passiever, lijdzamer, individualistischer en
neigden sterker naar wereldmijding. Een recent onderzoek naar de identiteit van ruim zestig
bevindelijk-gereformeerde emiganten in Canada wijst bijvoorbeeld uit dat veel respondenten in de
jaren veertig tot zestig niet durfden emigreerden, totdat ze een goedkeuring van God zelf hadden
gekregen of van een bekeerd familielid.42 Hier zien we hoe een subjectivistische en lijdzame
houding in de emigratiepraktijk kon werken. De neocalvinistische gereformeerden daarentegen
zagen emigratie als een rationele en vanzelfsprekende onderneming, als een probleemoplossend
middel dat de mens als 'medearbeider Gods' haast verplicht was ter hand te nemen. Een ander
voorbeeld van de remmende werking van het bevindelijk-gereformeerde wereldbeeld op de
emigratie, waren de gewetensbezwaren die in de 'zware' gelederen van bevindelijke kringen
bestonden tegen de verplichte inenting van emigranten die naar de Verenigde Staten gingen. Voor
een aanzienlijk deel van de bevindelijk-gereformeerden vormde deze inenting, die vanaf 1 januari
1951 vereist was, een te grote barrière om te emigreren.43
Er was nog een ander in het oog springend verschil tussen beide gereformeerde groeperingen. Op
organisatorisch gebied betoonden de neocalvinisten zich namelijk een stuk slagvaardiger dan de
bevindelijken. De Gereformeerde Gemeenten besteedden vóór 1945 nauwelijks aandacht aan
emigratie.44 De neocalvinisten hadden daarentegen al sinds 1927 een eigen Gereformeerde
10