Emigratie Vereeniging (GEV), die na een reorganisatie in februari 1938 op een bredere protestants- christelijke basis verderging als de Christelijke Emigratie Centrale. Na de Tweede Wereldoorlog kon de CEC profiteren van haar jarenlange ervaring met het emigratiewerk en van de vele ransatlantische contacten die met gelijkgezinden in Noord-Amerika gelegd waren.45 De Gereformeerde Gemeenten stichtten pas in 1949 een eigen Synodale Commissie voor Emigratie naar Canada (SCEC), die in 1950 met haar werkzaamheden begon. Bovendien richtte deze :ommissie zich - zoals haar naam al verraadt - hoofdzakelijk op de emigratie naar Canada, omdat de Verenigde Staten vaccinatie verplicht stelden en stringente immigratiequota hanteerden, terwijl anden als Australië, Nieuw-Zeeland en Zuid-Afrika geen bevindelijke kerken hadden en daarom als 'gevaarlijke' landen werden beschouwd. Het oordeel van de SCEC over deze landen was dan ook zeer negatief: 'Ziedaar, drie landen waar de positief-reformatorische belijder als een eenzame ussen wereldzin en godsdienstzin zal moeten leven. Daarom kunnen wij het niet als een verantwoorde daad zien, wanneer iemand naar een dezer landen thans emigreert.'46 Het contrasterende wereldbeeld van de neocalvinistische en bevindelijke gereformeerden en de verschillen op organisatorisch gebied zijn mijns inziens belangrijke verklaringen voor het feit dat de (Zeeuwse) Gereformeerde Gemeenten in de jaren veertig en vijftig bekend stonden als een kerkgroepering die nauwelijks emigreerde.47 Ook verhuisden de leden van de Gereformeerde Gemeenten binnen Nederland zelf relatief weinig, afgezien van hun - overigens vrij geringe48 - trek naar Noordoostpolder. Daarbij vormden de relatief late totstandkoming van de SCEC en de eenzijdige gerichtheid van deze emigratiecommissie op Canada zeker belemmeringen voor een omvangrijke emigratie van bevindelijk-gereformeerden uit Zeeland. Conclusies Uit Zeeland werd na de Tweede Wereldoorlog relatief weinig geëmigreerd. In het verleden is meermalen gesuggereerd dat dit te maken had met de honkvaste mentaliteit van de Zeeuwen. Deze verklaring moet echter als een mythe beschouwd worden. Om te beginnen emigreerden de inwoners van Zeeland in de negentiende eeuw wél massaal, terwijl er geen aanwijzingen zijn dat zich in de twintigste eeuw een ingrijpende mentaliteitsverandering voordeed. Daarnaast was Zeeland in de periode 1880-1950 één van de provincies van waaruit het meest gemigreerd werd, wat samenhing met problemen in de landbouwsector. De specifieke situatie waarin Zeeland zich na de Tweede Wereldoorlog bevond, biedt betere verklaringen voor hun geringe emigratiedrang in de periode 1948-1962. Door de inundatie van 1944 en de grote schade die Zeeland in de bezettingstijd opliep, ontstond kort na de oorlog - nog voordat de emigratie uit Nederland op gang kwam - een migratie- in plaats van een emigratiecultuur. Deze migratiecultuur werd gevoed door de economische alternatieven die Zeeland had, zoals de haven van Rotterdam, de Noordoostpolder en de Randstad. De eveneens agrarische provincies Groningen, Friesland en Drenthe hadden daarentegen minder uitwijkmogelijkheden in de nabije omgeving. Ook de godsdienstige samenstelling van de bevolking van Zeeland speelde een rol bij de geringe emigratie uit deze provincie. In de eerste plaats bleek de Noordoostpolder tot 1952 vooral voor gereformeerden en hervormden een aantrekkelijk vestigingsgebied, waardoor de meest treklustige boeren uit de provincie verdwenen en er minder gegadigden voor overzeese emigratie overbleven. Tot 1950 kregen Walcherse boeren voorrang om zich in de polder te vestigen. In de tweede plaats woonden in Zeeland relatief veel bevindelijk-gereformeerden. Het bevindelijke wereldbeeld had een passief, lijdzaam en individualistisch karakter, wat aanleiding gaf tot een voorzichtige benadering van het verschijnsel emigratie. Geheel anders was de situatie in de noordelijke provincies Groningen, Friesland en Drenthe, waar vooral neocalvinistische gereformeerden woonden. Hun cultuurvisie kenmerkte zich door activisme en had een 11

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2006 | | pagina 13