waarin hun kroost in de toekomst veel minder maatschappelijke perspectieven zou hebben. Deze
onterechte angst heeft veel afbreuk gedaan aan dialecten in het algemeen. Bart Hollebrandse,
Zeeuwse linguïst die nu verbonden is aan de universiteit van Groningen maar toen verbonden was
tan de universiteit in Massachusetts, heeft internationaal onderzoek gedaan naar taalverwerving.
Hij zegt onder andere: 'Kinderen die in een tweetalige omgeving opgroeien, starten soms wel later
net spreken. Het kunnen late praters zijn. Simpelweg omdat ze extra tijd nodig hebben om die extra
nformatie, die tweede taal, te verwerken. Maar zoals ik al eerder zei: wat is nou een late prater?
^ate praters zijn maar zes maanden ouder dan vroege praters. Tegen de tijd dat ze vijf, zes jaar zijn,
ijn ze weer helemaal bij. En na ongeveer hun twaalfde zijn ze juist beter dan ééntalige kinderen.
Ee zijn zich nu eenmaal beter bewust van taalverschillen.' (bron: Provinciale Zeeuwse Courant, 23
ebruari 1998)
Dok recent, februari 2006, meldde de PZC dat zogenaamde tweetalige opvoeding voordelen
>plevert voor de verstandelijke ontwikkeling van een kind.
'romotie dialect op Schouwen-Duiveland
Evenals de Zeeuwse vereniging voor dialectonderzoek haar best doet om het dialect voor nu en de
oekomst te bewaren, zijn er ook op Schouwen-Duiveland altijd mensen geweest die zich beijverd
lebben om het dialect op het eiland zoveel mogelijk te behouden. Een van de belangrijkste personen
lie hiertoe een poging hebben ondernomen is wijlen dr. A. de Vin. Deze neerlandicus was bij
iitstek een deskundige op het gebied van het dialect van Schouwen-Duiveland.
'ladat A. de Vin in 1952 in zijn proefschrift Het dialect van Schouwen-Duiveland reeds een
>n zekere toekomst voorspelde, heeft hij in de jaren daarna zich uitermate ingespannen om het
iialect een beter perspectief te geven. Het was De Vin in de jaren vijftig al duidelijk dat het
dialectgebruik onder invloed van een scala van factoren langzamerhand toch zou afnemen. Terwijl
*r in heel Nederland al sprake was van een langzame verschuiving van dialect naar standaard-, dan
wel sub-standaardtaal niet gecultiveerde standaardtaal), bleek deze ontwikkeling op Schouwen-
Duiveland in een stroomversnelling te raken door plotselinge, snel wijzigende geografische en
sociaal-economische factoren.
De Vin heeft zich onderscheiden door de poging het tij te keren. Of deze poging enig effect heeft
gesorteerd is moeilijk aan te tonen. Mijn inziens heeft het slechts de fanatieke dialectsprekers
gesteund in hun volharding het Zeeuws dialect te beschermen en uit te dragen in allerlei
ultuurhistorische manifestaties
roch wil ik de activiteiten door De Vin, ondernomen teneinde het dialect voor de komende
geslachten te behouden, niet onvermeld laten, hij heeft tenslotte ook jaren deel uitgemaakt van de
Zeeuwsche Vereeniging voor Dialectonderzoek. Zo kwam hij in contact met de secretaresse van de
vereniging, mevrouw dr. Ha. C.M Ghijsen (1884-1976). Het belangrijkste werk van deze dame is
het samenstellen van het lijvige Woordenboek der Zeeuwse Dialecten geweest. De voltooiing van
dit werk vond plaats in 1959. Na het overlijden van mevrouw Ghijsen in 1976 werd De Vin
wetenschappelijk adviseur van de vereniging.
De Vin trachtte ook het dialect in het reguliere onderwijs een plaats te geven. Sinds 1976 maakte
hij deel uit van de Commissie Modernisering Moedertaalonderwijs en was in dit kader nauw
betrokken bij de samenstelling van de discussienota 'School en Dialect'.
De Vin was al in de jaren vijftig van de vorige eeuw lid van de vereniging 'Stad en Lande', de
eerdergenoemde heemkundige vereniging van Schouwen-Duiveland. Hij maakte een aantal jaren
deel uit van de redactiecommissie Kroniek van het land van de zeemeermin, het historisch jaarboek
dat 'Stad en Lande' sinds 1976 uitgeeft. De Vin redigeerde niet alleen de artikelen van anderen,
19