'LUCTOR ET EMIGRO' (I)
De naoorlogse trek vanuit Zeeland naar Noord-Amerika (1948-1962)
Enne Koops
Inleiding
Het Zeeuwse wapen en zijn wapenspreuk iuctor et emergo' ('ik worstel en kom boven') mogen als
bekend worden verondersteld onder de lezers van een Zeeuws tijdschrift als Nehalennia. Minder
bekend is waarschijnlijk het feit dat de relatie tussen het wapen en de spreuk niet zo helder is als ze
op het eerste gezicht lijkt. Het Zeeuwse wapen toont een leeuw die zich aan het wassende water lijkt
te ontworstelen. Maar de schijn bedriegt. Feitelijk bestaat het Zeeuwse wapen uit twee delen: een
'klimmende' leeuw aan de bovenkant, met daaronder zes golvende banen. De afgebeelde leeuw
symboliseert echter niet de strijd tegen de zee, maar die tegen Spanje in de Tachtigjarige Oorlog.
Daarbij stellen de zes banen geen zeegolven voor, maar waren onderdeel van het wapenschild van
de provincie. In vroegere afbeeldingen waren de golven door een duidelijke, rechte baan gescheiden
van de leeuw.1
Naast het wapen en de wapenspreuk van Zeeland kan ook het volkslied van deze provincie
aanleiding geven tot misverstanden. De openingszinnen van dit lied, 'Geen dierder plek voor ons
op aard, geen oord ter wereld meer ons waard, dan waar beschermd door dijk en duin, ons toelacht
veld en bosch en tuin', wekken al gauw de suggestie dat we met een honkvast volk van doen
hebben. Al dan niet gevoed door de boodschap van het Zeeuwse volkslied, zien we de karikatuur
van de "honkvaste Zeeuw' na de Tweede Wereldoorlog meermalen opduiken ter verklaring van de
geringe emigratie uit Zeeland na 1945. In een serie van drie artikelen hoop ik onder meer aan te
tonen dat de inwoners van Zeeland helemaal niet zo provinciegebonden waren als in het verleden
wel gesuggereerd is. We zullen zien dat de notie van de 'honkvaste Zeeuw' - voor wat betreft de
naoorlogse periode - een mythe is.
Met een woordspeling op de Zeeuwse wapenspreuk geef ik aan deze driedelige artikelenserie de
titel 'Iuctor et emigro' mee: 'ik worstel en emigreer', ofwel 'ik worstel en ontkom uit Zeeland'. In
de betreffende artikelen wil ik enkele karakteristieken van de naoorlogse emigratie vanuit Zeeland
naar Noord-Amerika blootleggen. Eén van de opvallendste kenmerken van deze emigratie is
misschien wel het feit dat Zeeland, samen met Limburg, na de Tweede Wereldoorlog van alle
provincies in Nederland relatief het kleinste aandeel had in de overzeese landverhuizing. Dit is
opmerkelijk, want in de negentiende eeuw ging Zeeland nog door als de provincie die
verhoudingsgewijs het grootste aantal emigranten aan overzeese landen leverde, met name aan de
Verenigde Staten, dat toen verreweg het populairste immigratieland was.2 Na de Tweede
Wereldoorlog echter bleek emigreren voor de inwoners van Zeeland een grotere worsteling te zijn
dan voor andere Nederlanders. Vandaar het 'Iuctor et emigro' boven deze artikelenreeks. De vragen
die in dit eerste artikel beantwoord worden, zijn: hoe moet de ondervertegenwoordiging van
emigranten uit Zeeland in de periode 1948-1962 verklaard worden? Wat was de precieze omvang
van de naoorlogse emigratie uit Zeeland? En hoe zag de godsdienstige samenstelling van de
emigranten, in vergelijking met de bevolkingssamenstelling, er eigenlijk uit? Het tweede artikel
besteedt aandacht aan de voorlichting aan en begeleiding van aspirant-emigranten en analyseert
welke overzeese landen na de Tweede Wereldoorlog de populairste bestemminggebieden waren
van Zeeuwse emigranten. Afsluitend hoop ik een derde artikel te publiceren, dat zal gaan over de
belevenissen van enkele uit Zeeland afkomstige gereformeerde emigranten en predikanten in
Canada en de Verenigde Staten.
Er zijn twee redenen te noemen die de keuze voor dit onderwerp rechtvaardigen. Allereerst lijkt het
2