Aflevering 159 voorjaar 2008
opnieuw contact op en liet weten dat hij een uurwerk gereed had staan.12 In
augustus had intussen ook de Melchelse uurwerkmaker Jan Hermanis een
brief aan het stadsbestuur geschreven met het verzoek een uurwerk te
mogen leveren, maar de keuze viel uiteindelijk toch op Ingelse. Het
uurwerk dat Ingelse had voldeed kennelijk niet aan de eisen van het
stadsbestuur, want uit de afrekeningen blijkt dat er in Veere een nieuw
werd gesmeed. Hiervoor arriveerde Ingelse op 1 september 1595 met zijn
knechts in de stad, nadat schipper Cornelis Lenaarts hem in Mechelen had
opgehaald. Inmiddels waren in de smidse in het 'achenaal' de blaasbalgen
en vijlbanken in orde gemaakt en hadden de metselaars een werkhuis voor
hem gebouwd.13 Tot 16 maart 1597 kreeg hij voor zijn werkzaamheden S 113
11 10 gr. Vis. uitbetaald. In juni 1599 kon men de wijzerplaten aanbrengen
en op 21 juni werd besloten dat in de beide bovenhoeken ervan het wapen
van Prins Maurits en onder het wapen van de stad aangebracht moesten
worden. De betalingen aan Jan Ingelse gingen door tot 1600. Toen liep het
uurwerk en was het door de uurwerkmakers mr. Pieter uit Middelburg en
mr. Franchois uit Bergen op Zoom gekeurd. Volgens J.W. Perrels bedroeg
het totale bedrag dat met de aanschaf ervan gemoeid was 1226 18 4 gr.
Vis., wat voor die tijd een grote som geld was.
Op 23 januari 1601 werd een instructie voor Hans Kegels gemaakt, die
gedurende de tijd van zes jaar het onderhoud van het nieuwe uurwerk op
zich had genomen. Hierin werd bepaald dat hij het iedere maand moest
schoonmaken en smeren. Daarnaast moest hij controleren of het op tijd
liep en zonodig bijstellen, waarvoor men op de zolder van het stadhuis bij
een raam een zonnewijzer had gemonteerd. Ook het uurwerk van de Grote
Kerk kreeg hij in onderhoud en zijn jaarlijkse traktement bedroeg 18 gr.
Vis. De eerste reparatie vond plaats in 1635. Op 22 januari besloot het
stadsbestuur het door een Middelburgse uurwerkmaker te laten herstellen,
die het daarna nog een jaar in onderhoud kreeg. Op 6 juni van datzelfde
jaar werd de beiaardier en 'horologiestelder' Quillame Braeckelaer op het
matje geroepen omdat hij er niet goed op had gepast. Het stadsbestuur
dreigde hem te ontslaan als hij zijn werk in het vervolg niet beter zou doen.
Volgens J.W. Perrels is er op een post van S 61 11 6 gr. Vis. (in 1669
betaald aan Jaques Maefer te Vlissingen) na, tot 1735 geen vermelding
meer van uitgaven aan de beiaard. Maefer ontving dit bedrag wegens het
repareren en schoonmaken van de klokken en het uurwerk. Omdat het
uurwerk gedurende die tijd stilstond, nam de magistraat op 29 juni 1669
iemand in dienst, die tussen zes uur 's morgens en tien uur 's avonds om
het half uur de klok zou laten slaan.
Het carillon vernieuwd
In 1735 was het carillon in zo'n slechte staat, dat burgemeester Steengragt
hierover op 25 juni in de vergadering van het stadsbestuur verslag
uitbracht en meedeelde, dat 'verscheijde kloeken van het klokspel op den
stadthuijstooren met derselver iserwerek buijten staet sijn om langer daar in
te konnen hangen ter oorsake verscheijde gebersten, andere de ooren en
sommige stucken uijt waren'. Een nader onderzoek bracht aan het licht, dat
er 14 waren 'gebersten, de ooren aff, de crammen uijt' en gebroken. In
opdracht van het stadsbestuur informeerde de Middelburgse beiaardier
Bouchard bij de Amsterdamse klokkengieter Jan Albregtse naar de prijs