Aflevering 159 voorjaar 2008 eventuele reparatie hadden gemaakt. Deze werd beraamd op 400 gr. Vis. Gezien het feit dat de stad op dat moment goed bij kas was, besloot de vroedschap unaniem tot restauratie over te gaan en trok een bedrag van 700 gr. Vis. uit voor het herstel van het uurwerk, het automatische klokkenspel, de galerij en het schaliedak van het stadhuis. Nog diezelfde dag werd het contract met Fischer en zoon gesloten en kregen ze 100 gr. Vis. contant voor aanschaf van de benodigde gereedschappen en onderdelen. Omdat Fischer had aangenomen het werk in vijf maanden te voltooien, werd hem iedere maand een bedrag van fl. 200,- of 33 6 8 gr. Vis. toegezegd, waarvan de eerste betaling op 7 november 1789 verscheen en de laatste op 7 maart 1790. Op 16 april 1790 kwam Adreas J. van den Gheyn, klokkengieter en organist der Parochiale kerk van St.-Michiels der stad Leuven, naar Veere om het klokkenspel te inspecteren. Vijf dagen had hij er voor nodig, waarna hij rapport uitbracht. Negen klokken verkeerden in zo'n slechte staat dat ze vergoten moesten worden. Vier dagen later werd met hem hierover een contract gesloten en kreeg hij 11 17 10 gr. Vis. uitbetaald vanwege de werkzaamheden die hij tot op dat moment had verricht, alsmede voor reis- en verblijfskosten. Inmiddels waren de oude klokken een dag tevoren ingescheept en naar Leuven verzonden. Volgens J.W. Perrels adviseerde Van den Gheyn ook om de grote uurklok uit de toren te verwijderen, zodat er meer plaats zou komen voor de overige klokken. Het hele uur kon op de halve uurklok worden gebracht en het halve uurslag op een der speelklokken. De grote uurklok zou hij dan overnemen. De vroedschap voelde hier echter niets voor en daardoor is de oude klok gelukkig gespaard gebleven. Op 20 augustus 1790 werden er 17 oude en 6 nieuwe klokken vanuit Leuven naar Veere verstuurd. Eén klok, de 'g', ontbrak nog. Dit was de klok, die destijds in Amsterdam gegoten was. De klokkengieter had hiervoor een nieuwe gegoten, die 80 pond woog, doch keurde hem af omdat hij niet zuiver van toon was en beloofde zo spoedig mogelijk een andere te leveren. Met George Willem Fischer en zoon werd op 25 mei 1791 overeengekomen dat zij de klokken zouden verhangen en het klavier in orde zouden maken. Hiervoor werd 235 gr. Vis. uitgetrokken. Voor het vergieten van negen oude klokken met een gezamenlijk gewicht van 1629? pond, stuurde de stad nog 1295 pond oud metaal mee. De nieuwe klokken wogen samen 1564? pond en waren dus iets lichter dan de oude. Het totaal van de rekening bedroeg 102 9 10? gr. Vis. Op dit bedrag werd een claim gelegd door de firma J. Kruseman comp. uit Amsterdam, die nog geld van de klokkengieter tegoed had vanwege geleverde goederen. Toen Van de Gheyn dit hoorde was hij zo in zijn wiek geschoten dat hij het stadsbestuur liet weten dat hij Kruseman het liefst een jaar op zijn geld zou laten wachten. De 'schoullie' had hem zelfs een brief vol dreigementen gestuurd. Doch om geen kwaad met kwaad te vergelden, keurde hij toch goed dat de stad tot betaling overging, wat op 7 september 1792 gebeurde. Tot slot heeft de Goese organist J.M. Heinrich de klokken geëxamineerd waarvoor hij op 9 mei 1792 tien rijksdaalders kreeg uitbetaald. Negentiende en begin twintigste eeuw In 1812 moest aan het uurwerk een flinke reparatie worden gedaan, waarvoor het uit elkaar werd gehaald en tien dagen niet heeft

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2008 | | pagina 38