Aflevering 159 voorjaar 2008 45 Etymologisch Woordenboek opgenomen. Ook woorden met minimale fonologische of morfologische verschillen werden niet opgenomen. Bijvoorbeeld woorden die nog de oude zwakke e-uitgang hebben en nauwelijks van het Nederlands verschillen, zoals kouse, bedde, bazinne. Kortom woorden die in het Woordenboek der Zeeuwse Dialecten min of meer duidelijk als Nederlandse woorden herkenbaar zijn, zoals piele (pijl), kieke (kijken), tuug (tuig), muus (muis), veugel (vogel) heeft de samensteller niet in het Zeeuws Etymologisch Woordenboek opgenomen. Gezien deze restricties kan men zich nu afvragen: Blijven er nu nog wel woorden genoeg over om een Zeeuws Etymologisch Woordenboek samen te stellen Ondanks de hiervoor genoemde beperkingen heeft dr. Frans Debrabandere blijkbaar in het Woordenboek der Zeeuwse Dialecten en in het Supplement toch voldoende woorden kunnen vinden die qua vorm of betekenis zodanig van het Algemeen Nederlands afwijken, dat het opnemen ervan in een Zeeuws Etymologisch Woordenboek taalkundig verantwoord is. Deze opgenomen woorden zal men in het algemeen dan ook niet in een etymologisch woordenboek van het huidige Algemeen Nederlands tegenkomen. In totaal heeft hij ruw geschat, met gemiddeld circa 15 woorden per bladzijde, ongeveer 4500 woorden behandeld, hun betekenis en herkomst verklaard. Op zichzelf een enorme knappe prestatie, ook als men rekening houdt met het feit, dat hij kon putten uit het West-Vlaams, het Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams etymologisch woordenboek, die al eerder van zijn hand verschenen waren. Als voorproefje geef ik hieronder, in alfabetische volgorde, enkele voorbeelden van typische woorden die in het Zeeuws etymologisch woordenboek van Frans Debrabandere terecht zijn gekomen: Aardig (vreemd, gek), abbelegatie (drukte, opschudding), bamboes (bezem), beier (bes), druzig (lastig, druk), dulve (sloot), eize (hengsel), elder (uier), fiesteren (prutsen), flokker (fopspeen), garre (gat, spleet), guus (kinderen), heule (gemetselde brug), hoeneer (wanneer), ieverst (ergens), ivallig (armoedig, koud, rillerig), jikkemiene (bolus), julen (huilen), kachel (veulen), katiefig (sukkelig, ziekelijk), langen (halen, nemen), liep (scheef), merbel (knikker), munniken (prutsen), neuken (hard slaan, stompen), nikkestaart (waterhoos), ongesnikkerd (onbeschaafd, onbehouwen), oudte (leeftijd), puut (kikker), pimpampoentje (lieveheersbeestje), rinneweren (verknoeien, vernielen), rover (hommel), schele (deksel), smout (smeerolie, vet), twint (terwijl, ondertussen), louteren (schommelen), utentuut (voortdurend, sprekend), uutdujen (uitleggen, duidelijk maken), vaak (slaap, slaperig), verabbezakken (verknoeien, bederven), waps (praats, kouwe drukte), wostekop (hoofdkaas), zolen (schroeien, smeulen), zwelm (zwaluw). In zijn inleiding beschrijft de samensteller op een heldere wijze de methodiek die hij gevolgd heeft om tot dit toch omvangrijke etymologisch woordenboek te komen. Naast een lijst met de in het woordenboek gebruikte afkortingen is het boek tevens voorzien van een zeer uitgebreide lijst met taalkundige termen, die, ten behoeve van de lezer die weinig of geen taalkundige achtergrond heeft, uitgelegd worden. Ook bezit het boek

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2008 | | pagina 49