4
Aflevering 159 voorjaar 2008
per uur tegen de wind in en 25 km met de wind mee. Bij verre reizen
moesten de bemanningen er rekening mee houden weken, niet zelden zelfs
maanden onderweg te zijn. De duur van de reis moest soms
noodgedwongen verlengd worden als gevolg van vaarverboden
(bijvoorbeeld in de winter) en allerlei andere reglementen.
Koggen of hulken
Het Reglement op de scheepvaart maakt melding van een groot aantal
scheepstypen. Het schip van Jan Weytemoet was een vrachtschip voor
vervoer over grote afstanden, waarbij we vooral moeten denken aan een
kogge of een hulk. Beide scheepstypen (vaak afgebeeld op schepenzegels
van havensteden) waren geschikt voor de lange vaart naar de Duitse Bocht,
de Oostzee en Rusland. De eerstgenoemde, de koggewas de oudste en
dateert van het einde van de twaalfde eeuw; 30 x 7 meter groot had zij een
mast en een zeil, een recht oprijzende kiel en een laadvermogen van
ongeveer 100 last (200/220 ton). In de veertiende en de vijftiende eeuw was
de kogge het meest gebruikte handelsschip voor de zeevaart.
De hulk dateert uit de veertiende eeuw, had een platte binnenbodem en
was ronder van vorm dan de kogge. Hij kon meer vervoeren, 300/350 ton,
en kreeg geleidelijk constructies op het voor- en achterdek en soms zelfs
hutten van twee of drie verdiepingen.
De eigenaar, de schipper-stuurman en de bemanning
Tot de dertiende eeuw waren de eigenaars van de schepen meestal ook
degenen die de schepen zelf voeren en de handelswaar verkochten:
koopman, scheepseigenaar en schipper waren met andere woorden vaak
één en dezelfde persoon. Naarmate in de dertiende eeuw de
scheepsomvang, het laadvermogen, de goederenomvang, het aantal
bemanningsleden en zo meer toenam, trad er een differentiatie op in
verplichtingen, verantwoordelijkheden en beroepen. Schepen werden bezit
van verscheidene eigenaars, vaak oud-schippers. Zo'n reder moet ook Jan
Weytemoet geweest zijn. Hij nam initiatief voor de handelsreizen, zorgde
voor de benodigde middelen en huurde een kapitein in. Met deze besprak
hij het reisbeleid, de ankerplaatsen en de bestemming. Hij gaf hem
instructies hoe om te gaan met de handelswaar en waar, aan wie en tegen
welke prijs deze in den vreemde te verkopen.
De kapitein-schipper meester van den scepemeestal iemand met veel
nautische ervaring, was de belangrijkste man aan boord. Hij was op het
schip van Weytemoet ook de stuurman (die hadde dat tsier). Hij nam de
bemanning aan (en ontsloeg ze ook), zorgde voor het laden (in Sluis?) en
lossen van de goederen (in het Oostlant) en sloot bevrachtingscontracten
af met kooplui. Hij moet ook instructies ontvangen hebben welke
retourwaar hij diende te kopen, bij welke koopman of firma en (binnen
zekere prijsmarges) voor welke bedrag. Op zee had hij absoluut gezag.
De bemanning bestond uit ingehuurde scheepslieden, van afkomst boeren,
maar vaker stedelingen. Hun aantal werd bepaald door de grootte van het
schip. Meestal wordt gerekend met een gemiddelde van één matroos op
twaalf ton. Zij zorgden voor het onderhoud aan de zeilen en het hout,
kookten, maakten schoon en meer van dergelijke werkzaamheden en
karweitjes.