Aflevering 159 voorjaar 2008 5 Ende het gheviel die man Ende het gheviel die man dat, die tscip hadde, in Oostland zijn goed ende zijn ghelt verdobbelde, ende hi vercochte dat scip eenen Oosterlinc, ende hi gaffer gifte of voor scepenen van dhave. Ende daerof nam hi eenen scaeter, die dat scip cochte. De man die het beheer over het schip voerde, verloor in één van de havens in het Oostlant door dobbelen al zijn goed en geld. Hij verkocht daarop het schip aan een hanzekoopman. De verkoop vond plaats ten overstaan van de schepenen van de havenstad. Zij bekrachtigden deze door de afgifte van een charter aan de koper. Handelswaar Conform Jan Weytemoets instructies verkocht de schipper zijn goederen op de markt in de havenstad van aankomst. Welke goederen dat waren vermeldt het vonnis helaas niet. Een waarschijnlijke optie is hoogwaardige lakens; die waren namelijk het belangrijkste exportproduct van Vlaanderen naar de hanzesteden. Als ballast en als retourvracht werden gewoonlijk ruwe grondstoffen van geringer waarde ingekocht. Daarbij moet we vooral denken aan pelzen en bijenwas en -honing (uit West-Rusland, Lijfland, Litauen, Polen, Pruisen en Zweden), schelvis (Noorwegen, Zuid-Zweden), granen, vooral rogge (Pruisen, Polen), hout (Noorwegen, Pommeren, Litauen) en bier (Hamburg, Wismar, Rostock en Danzig). Al deze producten worden ook in het veertiende-eeuwse scheepvaartreglement van het Zwin genoemd. Herbergen De kooplui en schippers van een stad, gewest of 'verwante' steden en gewesten zochten elkaar in buitenlandse haven- en marktsteden graag op. Ze hadden vaak vaste woonadressen, waar ze binnen eenzelfde kwartier bijeenkwamen en voor de duur van hun verblijf leefden. Dat kon soms maanden zijn, bijvoorbeeld als er geen markten werden gehouden, in de winter als de vorst vroeg ingevallen was en de waterwegen bevroren waren, bij een epidemie, een oorlog of wanneer er zich juridische problemen voordeden tussen kooplui en de stad of de landheer. De herbergier was verplicht zijn buitenlandse gasten te wijzen op het plaatselijke gewoonterecht - dat voorkwam de nodige problemen met het lokale volk, gezag en gerecht. Hij hielp hen om kopers en verkopers te vinden en stond borg voor hen. In zijn logement spraken zij over transacties, schulden, religieuze feesten en lokale gebruiken. Ook wisselden ze er reiservaringen en de laatste nieuwtjes uit. In zo'n milieu moeten we de schipper van Jan Weytemoet zoeken - een herberg in een havenstad ergens in Noord-Duitsland of verder oostelijk. Vanzelfsprekend werd er in de herberg ook plezier gemaakt, gegeten en gedronken, gezongen, geroddeld, geëmmerd over de overheid en lol en keet getrapt. Gokspellen en weddenschappen hoorden er natuurlijk ook bij, niet in het minst dobbelen. Weliswaar was dat verboden, wegens het gevaar voor schulden, dus geweld. Maar aan die bepaling stoorden zich slechts weinigen - ook Weytemoets schipper-stuurman niet.

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2008 | | pagina 9