Aflevering 160 zomer 2008
archeologisch onderzoek sporen aangetroffen die wijzen op bewoning
vanaf de tiende eeuw, en bovendien zeggen de plaatsnamen iets, onder
andere - en daar hoort Sabbinge bij - de namen met een uitgang op -inge.
Niet alle namen op -inge zijn oud, maar de naamkundige Rentenaar heeft
aangetoond dat dat wel het geval is met -inge-namen gevormd met
persoonsnamen. Die dateren zo goed als zeker van vóór, of hooguit van
rond ca. 1000. Dat geldt ook voor de naam Sabbinge, afgeleid van de
persoonsnaam Sabbe, een verkorte vorm van Saxbald. Sabbinge betekent:
het geheel van de mensen van Sabbe. Vergelijkbare namen zijn Wemeldinge
met daarin de persoonsnaam Winiwald en Biezelinge met de persoonsnaam
Bisilo.9 Behalve de uitgang op -inge, past ook de persoonsnaam Sabbe,
Saxbald, bij de vroege middeleeuwen; het is, voor zover valt na te gaan, een
naam die men in onze streken in de dertiende eeuw niet meer tegenkomt.
Sabbe of Saxbald zal een grootgrondbezitter zijn geweest, heer en meester
over de gemeenschap van onderhorige bewoners op zijn bezit. Mogelijk
hield hij zijn goed in leen van de Gentse Sint-Baafsabdij. Aan deze abdij
behoorde in de negende en tiende en het begin van de elfde eeuw al het
land tussen Kampen op Noord-Beveland, de Zuider Zuidvliet - waarmee
waarschijnlijk de Schenge is bedoeld - en Goes; een gebied dus waar heel
het latere Wolfaartsdijk deel van uitmaakte.10
Hoe moeten wij ons nu de ontwikkeling van Sabbinge tussen de tiende
eeuw en 1208 voorstellen? Net als in andere nederzettingen in Zeeland zal
men er rond 1000 vooral hebben geleefd van schapenhouderij, visserij,
moernering en enige akkerbouw. Een parochiekerk was er in die tijd nog
niet. Van de Zeeuwse kerken, vermeld in de hiervoor genoemde oorkonde
uit 1216, weten wij zeker dat er rond 1050 nog geen enkele bestond."
Sabbinge behoorde toen kerkelijk tot de immens grote parochie van de
Westmonsterkerk in Middelburg, en vanaf ca. 1100 tot die van de
Noordmonsterkerk, die omstreeks die tijd werd gesticht, eveneens in
Middelburg.12
Rond 1000 waren de Zeeuwse eilanden zo goed als zeker nog onbedijkt. Op
de kreekruggen woonde men in die tijd tamelijk veilig. Dat veranderde
echter met de grote stormvloed van 1014, waarbij en waarna de zee- en
rivierarmen zich verbreedden en allengs bedreigender werden voor de
eilanden, terwijl in juist diezelfde tijd de bewoning sterk ging toenemen. De
bevolking reageerde hierop met het afdammen van kreken en de aanleg van
deelbedijkingen. Later, waarschijnlijk vooral na de stormvloed van 1134,
ging men over tot opwerpen van sluitende ringdijken rond de eilanden.13
Aan die bedijkingsactiviteiten in de elfde en twaalfde eeuw herinneren
diverse namen eindigend op -dijk(e), onder andere de naam Wolfaartsdijk.
Als naam voor het eiland komt Wolfaartsdijk voor het eerst voor in een
oorkonde uit 1147.14 Het wil zeggen dat Wolfaartsdijk, waar ook Sabbinge op
lag, vóór 1147 zal zijn bedijkt onder gezag van een verder onbekende
Wolfert. Uit de oorkonde van 1147 kan men afleiden dat Wolfaartsdijk in de
voorafgaande jaren overstroomd is geweest, vermoedelijk ten gevolge van
de stormvloed van 1134, en tevens dat het eiland daarvoor al wel bedijkt
was. De bedijking door genoemde Wolfaart moet dan vroeger hebben
plaats gehad, mogelijk in de late elfde of vroege twaalfde eeuw. Net als de
oude Sabbe zal Wolfert grootgrondbezitter en lokaal bestuurder zijn
geweest.