Aflevering 160 zomer 2008
spoort haar aan haar stem nog eens te laten horen. Zij echter vindt het
welletjes zo en zegt hem dat hij nu weg moet gaan.
'Noe mo je bie me wiggae, m'n lieven.
Sprieng as een gazelle,
Net as een jonk hertje
Over de bergen van Bether.
Het is of ze zeggen wil dat hij nog een jongen is die graag kuren uithaalt en
zij niet het onvolwassen meisje waar haar broers haar voor houden.
Hiermee eindigt het Lied der Liederen.
Intussen ben ik aan het interpreteren geweest en zit ik door de rol van de
broers al aan het eind van het verhaal.
Ik ga terug naar de typisch Zeeuwse eigenaardigheden van de vertaling.
De aanspraak van de gelieven aan elkaar als 'vriendin van me' en 'mijn lief'
zijn in het A.N. wel erg modernistisch en boekachtig plechtig. Het Zeeuws
heeft een prachtig equivalent voor vriendin van me als aanspraak van de
jongen door het meisje, nl. 'm'n lieven' uitgesproken met een lange ie-klank.
Opvallend dikwijls spreekt zij hem aan of spreekt ze over hem als m'n
lieven, terwijl hij afwisselend spreekt over haar als m'n liefje of m'n
vriendinne. M'n liefje kan in het Zeeuws, m'n vriendinne is onzeeuws en
zou hooguit betekenen een losse scharrel van me.
Echt Zeeuws en een ware vertaalvondst is: 'je kaekjes tussen de oór'angers
en je kraelen stae zo mooi rond j'n aols.' Het Zeeuws kent het woord
wangen niet, wel kaeken en kaekjes. De gouden sieraden van het oosterse
meisje zijn het goud en zilver geworden van het Zeeuwse kostuum,
specifiek het Walcherse. Met de oör'angers, de kraelen, de gouwe oorbellen
mie knopjes van zuiver wordt het beeld opgeroepen van de mooie meisjes
van Walcheren. Dat is geen vertalen meer, maar wat men noemt hertalen,
d.w.z. de tekst aanpassen aan de eigen taal en cultuur. Dat dit niet altijd
mogelijk is, is duidelijk in het Hooglied: nardus, mirre en trosjes henna
horen niet thuis in de Zeeuwse cosmetica, evenmin als ceders en cipressen
in het Zeeuwse landschap voorkomen. Het is een wijze keuze geweest om
er geen elzen, berken of eiken van te maken. Nu is de exotische en bijna
magische klank van de ceders en cipressen van de Libanon behouden, en
tevens de blijvende verwijzing naar het oosterse karakter van het gedicht.
Dat distels als stekels vertaald wordt is een noodzaak, omdat distels in het
Zeeuws niet bestaan. Het gebruik van het woord bestie (bedstee) voor bed,
gaat mij een stap te ver terug in het verleden. Als je de nauwe en bedompte
ruimtes van de besties met de beddenplank aan het hoofdeind en de
krubbe aan het voeteneind gekend hebt, dan kun je je moeilijk voorstellen
dat er een uitbundig liefdesspel in het groen is gespeeld of het moet het
groen zijn geweest van de beddenplanken, die inderdaad meestal groen
geverfd waren. Met de vertaling van bestie, dat intussen een antiek woord
is geworden, slaan de vertalers de plank mis.
De schroom die het Zeeuws kent om te intiem, te hoffelijk en te loffelijk
voor elkaar te zijn in het taalgebruik komt ook in de vertaling tot uiting. Dat
de geliefde, i.e. de man, bekoorlijk is, kan niet in het Zeeuws. Dat hij 'een
pronte kerel' is, is de knappe Zeeuwse man ten voeten uit.
Zo zitten er in de hele vertaling vondsten, die de al te geciviliseerde toon