Aflevering 161 herfst 2008
m voor haar dochter. Daarom stuurde zij haar naar Goes, dat in die tijd op
een dag reizen van Vlissingen lag. Toen zij na lange tijd weer in Vlissingen
terugkeerde, was de liefde voor de jonge dichter nog niet verdwenen. Er
werden toen bij vrienden van Bellamy ontmoetingsplaatsen gearrangeerd
waar zij in het geheim met elkaar konden afspreken. Daarom moesten er nu
voor het vertrek naar Utrecht correspondentieadressen ingesteld worden,
waarheen Bellamy zijn brieven voor Fransje kon versturen. De brieven voor
Fransje zouden verzonden worden aan de slavenhandelaar Jan van der
Woordt, bakker Kleeuwens en apotheker Piet Boone.
Op 13 maart 1782 vertrok Bellamy naar de Domstad. Hij reisde met een
beurtschip op Rotterdam dat van fort Rammekens vertrok. Afhankelijk van
de wind duurde de reis Vlissingen-Utrecht twee tot vier dagen.
In Utrecht ging er voor de jonge student een geheel nieuwe wereld open. In
de eerste plaats maakte hij er kennis met het studentenleven. Het duurde
niet lang of Bellamy werd lid van het letterkundig studentengezelschap
'Dulces ante omnia Musae'. Het gezelschap bestond uit studenten
theologie, die tevens schrijver waren. Met zijn robuuste gestalte en warme
spontaniteit gingen er vele deuren voor hem open. En er was in het Utrecht
van die dagen veel te ontdekken voor een ontvankelijk man als Bellamy.
Belangrijk voor de jonge dichter was dat Utrecht in die jaren een centrum
van literaire vernieuwing was, die door de dichter Hieronymus van Alphen
en Jan Pieter Kleyn (vriend uit 'Dolces') in gang was gezet. Ook werd
Utrecht steeds meer een bolwerk van patriottisme, ontstaan uit onvrede
met de regentendictatuur en stadhouderlijke onmacht daartegenover, een
onvrede die zich vooral richtte op de behoudzuchtige groep rondom
WillemV. Bellamy zou zich ontwikkelen tot een vurig patriot. De
patriottische gedichten die in deze tijd ontstonden, publiceerde hij onder
het pseudoniem Zelandus in de Post van den Nederrijn.
Maar hoe snel Bellamy zijn draai ook in Utrecht kon vinden, hij bleef
verlangen naar zijn Fransje in het verre Vlissingen. Zodra de zomervakantie
aanbrak, reisde hij spoorslags af naar zijn geboortestad om er met Fransje
de kermis te kunnen vieren. Bellamy verbleef iedere zomer zo'n twee
maanden in Vlissingen. Zo ontstond er een uitvoerige correspondentie
vanuit de Domstad naar Fransje en vrienden in Vlissingen en in de zomer
vanuit Vlissingen naar zijn vele vrienden in Utrecht. Hierdoor kunnen wij
leven en werk van Bellamy op de voet volgen. Met uitzondering van enkele
korte en uiterst formele brieven aan zijn moeder, ontpopte Belllamy zich
als een geestig correspondent. Dat neemt echter niet weg dat klachten over
zijn gezondheid en geldgebrek veelvuldig in zijn brieven voorkomen. Hij
bleek eigenlijk doorlopend ziek te zijn en moest daardoor vaak het huis
houden. Dat belemmerde weer zijn collegebezoek, waardoor het hem
ontbrak aan testimonia van zijn professoren die hij moest kunnen
overleggen aan zijn begunstigers. Zijn studie vorderde slecht.
Eind 1782 kwam zijn eerste gedichtenbundel uit: Gezangen mijner Jeugd,
uitgegeven door Pieter den Hengst te Amsterdam, die een bekende van Jan
van der Woordt was. Deze bundel bevat in hoofdzaak luchtige en speelse
liefdespoëzie. Hij bezingt zijn muze, Francina Baane, die in zijn verzen
wordt aangeduid met de klassieke namen: Fillis en Cloë. De bundel bevat
vele 'kusjesgedichten'; verder dan kusjes durfde de dichter op het pad van