Aflevering 161 herfst 2008
de zintuiglijke liefde niet te gaan.
Tegelijkertijd maakte de dichter met de uitgever Van Vloten de afspraak om
zijn patriottische gedichten uit de 'Post' uit te geven in losse afleveringen
van 3 a 4 gedichten, zo'n 14 tot 16 pagina's groot. Er kwamen 9 van die
afleveringen uit. In 1783 werden deze gebundeld tot de tweede dichtbundel
van Bellamy Vaderlandsche Gezangen, die uiteraard bij Van Vloten te
Utrecht verscheen. Bellamy droeg zijn tweede bundei op aan zijn
geboortestad Vlissingen.
Het grootste vignet op de titelpagina beeldt de godin van de vrijheid uit
met stok en hoed (symbool voor de patriot) die aan de geknielde dichter
de zanglier overhandigt. Daarboven een tweede vignet van een tweetal
putti, dat het wapen van Vlissingen draagt. Opmerkelijk is dat het titelblad
niet vermeldt dat Zelandus lid is van een dichtgenootschap. Veel trotse
leden van dichtgenootschappen deden dat wel.
Vaderlandsche Gezangen beantwoordde geheel aan de eisen van de
dichtgenootschappen. De dichter moest zich geheel in dienst stellen van de
restauratie van Hollands grootheid in de Gouden Eeuw. Immers, Nederland
had als grote mogendheid afgedaan en de dichtkunst die de gevoelens
aanspreekt, was het propagandamiddel bij uitstek om de burgerij bewust te
maken van haar grootse verleden met als doel die te herstellen. Bellamy
bezingt dan ook zijn grote helden als Michiel Adriaansz. de Ruijter en
Tromp die 'den gehaaten Brit' verslaan. Zij worden ten voorbeeld gesteld.
Maar ook tijdgenoten vereert de dichter als helden. In het gedicht Ter
nagedagtenisse van den gesneuvelde Jarry bewondert Bellamy de Vlissingse
kaperkapitein Nicolaas Jarry, die na een gevecht tegen Britse schepen de
vlag moest strijken als teken van overgave, waarna een Brits fregat hem
nog de volle laag gaf. Bellamy beëindigt zijn gedicht dan ook met de
woorden: "Held Jarry - klinkt door ieder oord/ Is trouwloos door den Brit
vermoord". De haat tegen de Britten zit onze dichter zo hoog dat hij zelfs
een lofdicht schrijft op de Amerikaanse vrijheidsstrijder Washington.
Om het Nederlandse volk nationale trots bij te brengen richt Bellamy zich
tot grote bevolkingsgroepen. Hij spreekt het "Vaderlandsche meisje" aan
dat hij in de mond legt: "Mijn minnaar zij een jongeling,/ Die 't Vaderland
bemint!/ Die zelfs het dierbaar Vaderland,/ Nog boven mij, bemint!". Ook
de "Jongelingen" komen aan de beurt evenals de "Vaderlandse vrouw" en
uiteraard ook de Vlissingers. In het gedicht Aan Vlissingen wordt de
opstand tegen de Spaanse dwingeland in het jaar 1572 breed uitgemeten.
De dichter wordt nu nog door sterke emoties bevangen als hij terugdenkt
hoe hij als veertienjarige jongen aanwezig was bij de tweehonderdjarige
herdenking van de bevrijding van zijn stad. Hij stond toen verkleed als
cadet bij de Middelburgse Poort waar drie vooraanstaande Vlissingers de
vrijheidsbanier droegen: de koopman Louyssen, burgemeester Clijver en de
handelaar in droge waren Jan Bekker, de vader van Betje Wolff.
Uiteraard ontbreken de patriottische strijdgedichten in deze bundel niet.
Hij roept de burgers op deel te nemen aan de verenigingen van
wapenhandel.
Dit alles levert een bundel van snorkende poëzie op, waarin uitroepen en
herhalingen aan de orde van de dag zijn. Woorden als God, Vaderland,
Vrijheid, Deugd, Helden en Strijd worden met kapitalen gespeld.
Nadrukkelijke moralisatie gekoppeld aan politieke doeleinden zijn
doorgaans de doodsteek voor de poëzie. Bellamy moet dat zelf ook