Aflevering 161 herfst 2008 aangevoeld hebben. Want het gedicht waarmee hij zijn Vaderlandsche Gezangen afsluit, Aan mijn vaderlandopent met de veelzeggende woorden: "Genoeg, mijn vaderland Ik heb voor u gezongen! 'k Leg nu mijn ted're lier, aan uwe voeten, néér!/ Klonk soms een valsche toon uit mijn gespannen snaaren; 't Was dan, wanneer mijn hand, mijn hart niet volgen kon, - De zugt tot roem bestiert al vaak der menschen daaden; Ik heb heur' prikkel ook in mijne borst, gevoeld". Als Bellamy twee jaar later de tweede druk van deze bundel publiceert, lezen wij in zijn voorwoord daarop de volgende veelzeggende woorden: "De gedagte is wel eenigsints vernederend voor mij - doch ik wil het evenwel zeggen: ik geloof, dat sommigen mijner gezangen zeer veel verpligt zijn, aan de omstandigheden van den tijd, waarin zij uitgekomen zijn; de vaerzen moesten sterk zijn!" Maar hoewel de dichter afstand van zijn Vaderlandsche Gezangen nam, Zelandus werd op slag beroemd. Hij werd de dichter van de zichzelf bewuste Nederlander. Alles kwam in een stroomversnelling. De verkoopcijfers van zijn eerste bundel schoten omhoog. Zelfs de aanvankelijk nogal oranjegezinde Betje Wolff en Aagje Deken kregen onder invloed van Bellamy steeds meer sympathie voor het patriottisme. Zij zouden de groep rondom Willem V voortaan met argwaan bezien. r Zakboekje 1779-1782, 160 pagina's gebonden in perkament. Inhoudelijk identiek aan hs. 6545; pagina 32 bevat het gedichtje 'Zoo vloeken, zuipen, hoerejaagen(in potlood). Zeeuwse Bibliotheek hs. 6111 (bruikleen Koninklijk Zeeuws Genootschap foto Wim Helm). Intussen werd de relatie van Bellamy met het Haags dichtgenootschap 'Kunstliefde' er niet beter op. Al eind 1782 ontstond het eerste conflict. Het ging over Bellamy's gedicht De Liefde, waarvan specifiek woordgebruik en metaforen op bezwaren stuitten bij de bestuurders. Bellamy was het met de correcties niet eens. Hij beriep zich in zijn verdediging op de Theorie der Schoone Kunsten en Wetenschappen van de Duitser Riedel, wiens werk in 1778 vertaald was door de dichter Hieronymus van Alphen. Daarin werden aan de dichter en dichtkunst geheel nieuwe eisen gesteld. Niet het opvolgen van allerlei regels en voorschriften, noch het navolgen van grote voorgangers leverde kunst op, maar die werd alleen verkregen door het genie, dat is het persoonlijke, het oorspronkelijke van de dichter die zijn gevoel laat spreken. Daarom mocht de dichter geen navolger zijn maar een 'genialist'. Hier beroept Bellamy zich voor het eerst op de uitgangspunten van de romantiek en neemt daarmee afstand van de kunst van de dichtgenootschappen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Nehalennia | 2008 | | pagina 14